Bijbeluitleg

De overspelige vrouw (Johannes 8:2-11) - Peter van 't Riet - 2024
Vers-voor-vers-toelichting

Dit verhaal over de overspelige vrouw behoort niet tot het oorspronkelijke Evangelie van Johannes. In de beste handschriften ontbreekt het en in sommige minder goede handschriften staan er tekentjes bij die erop duiden dat het later is toegevoegd.[1] In veel vertalingen staat het tussen vierkante haken ten teken dat het niet tot het oorspronkelijke evangelie behoort.[2] Er zijn ook details in de tekst die daarop wijzen, zoals het woord ‘schriftgeleerden’ dat verder nergens in het vierde evangelie voorkomt.[3] Qua woordgebruik en stijl past dit verhaal veel beter bij de synoptische evangeliën.[4] Dat sluit goed aan bij een mededeling van de kerkvader Papias (ca. 65-ca. 130 CJ) dat een overeenkomstig verhaal behoord zou hebben tot het (verloren gegane) Evangelie van de Hebreeën.[5] Ons verhaal kan dus heel goed uit een joodse setting afkomstig zijn. Ik zal het daarom als zodanig onderzoeken en vers voor vers bespreken. Voor het gemak zal ik de schrijver ervan ‘Pseudo-Johannes’ noemen.

En ’s morgens vroeg was hij [Jezus] weer aanwezig in de tempel, en al het volk kwam tot hem, en hij zette zich neer en leerde hen.

Toelichting : Het tafereel speelt zich af in de tempel. Dat is voor het verstaan van het verhaal niet onbelangrijk. Veel Toraleraren – ook wel ‘schriftgeleerden’ genoemd – onderwezen hun leerlingen te midden van het samengestroomde volk op de trappen van de tempel of in de zuilengangen die de tempelvoorhof omsloten. Vaak onderwezen ze naar aanleiding van casussen die door hun leerlingen of door omstanders werden ingebracht. Zoals straks ook het geval is in dit verhaal.

We moeten weten dat de tempel werd bestuurd door de overpriesters. Dat waren leden van de rijke, aristocratische priesterfamilies, waaruit de hogepriesters werden gekozen. Zij behoorden tot de religieuze partij van de Sadduceeën en oefenden onder toezicht van de Romeinse bezetter het bestuur over de tempel en Jeruzalem uit. Zij trachten de Tora zo letterlijk mogelijk toe te passen, maar maakten daarop uitzonderingen om hun machtspositie niet in gevaar te brengen. Daarom onderwierpen zij zich aan het gezag van de Romeinse stadhouder over Judea. Ook weken de Sadduceeën van hun eigen interpretatie van de Tora af, als de Farizeeën met hun grote invloed op het gewone volk een andere toepassing van de Tora van hen eisten.[6] De Sadduceeën deden er alles aan om in goede samenwerking met de Romeinen rust en orde in de tempel en in Jeruzalem te bewaren.

De Sadduceeën waren in dit opzicht de tegenpolen van de Zeloten. Dat was een volksbeweging met veel invloed onder verarmde joodse boeren en arbeiders. Zij aanvaardden alleen het gezag van de God van Israël over hun leven en erkenden het Romeinse gezag niet. Zij schuwden het gebruik van geweld niet en waren er voortdurend op uit een grote volksopstand tegen de Romeinse bezetting uit te lokken. Ook de Zeloten wilden de Tora zo letterlijk mogelijk toepassen en waren daarin compromisloos. Als zij daarbij tegen de verordeningen van de Romeinen moesten ingaan, accepteerden zij grote risico’s op bloedige confrontaties met de Romeinse bezettingsmacht. Dat was ook de reden waarom de Sadduceeën er steeds op uit waren zelotische leiders gevangen te nemen om hen bij de Romeinen aan te geven.

3a En de schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw, op overspel betrapt,

Toelichting : Naast Sadduceeën en Zeloten zijn er dus ook nog schriftgeleerden en Farizeeën.[7] Schriftgeleerden konden tot alle joodse stromingen behoren, maar ook partijloos zijn. Priesters, Levieten en gewone Joden konden door studie en onderwijs te volgen bij oudere schriftgeleerden zelf weer schriftgeleerden worden. In dit verhaal vertelt Pseudo-Johannes er niet bij tot welke richting deze schriftgeleerden behoorden, Sadduceeën, Farizeeën, Zeloten of nog anderen.

En dan waren er nog de Farizeeën. Dat was een lekenbeweging die behoorde tot de middenklasse van de Jeruzalemse bevolking. Zij gedoogden de Romeinse bezetting zolang die zich niet bemoeide met hun dagelijkse religieuze beslommeringen. Zij hadden een uitleg van de Tora ontwikkeld – die ‘mondelinge Tora’ wordt genoemd – waarin zij de zwaarste kanten van de Tora voor het gewone volk probeerden te verlichten. Dat gold ook voor de doodstraf op overspel zoals we nog zullen zien.

3b-5 En zij stelden haar in het midden en zeiden tot hem: (4) Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel; (5) en in de Wet [Tora] heeft Mozes ons bevolen zo iemand te stenigen. Jij dan, wat zeg jij?

Toelichting : We zien hier hoe omstanders, in dit geval schriftgeleerden en Farizeeën, een casus inbrengen om aan de weet te komen wat Jezus daarover zal onderwijzen. Het Toravoorschrift om overspeligen te stenigen is te vinden in Leviticus 20:10. Het voorschrift geldt overigens zowel voor de overspelige man als vrouw: “Een man, die echtbreuk pleegt met iemands vrouw, echtbreuk pleegt met de vrouw van zijn naaste, zal zeker ter dood gebracht worden; zowel de overspeler als de overspeelster.” Het gebod gaat ervan uit dat de man zijn daad willens en wetens verricht, terwijl de vrouw erin toestemt. Voor een vrouw die verkracht wordt, geldt dit gebod natuurlijk niet (zie de verdere uitwerking ervan in Deuteronomium 22:23-24).

Een van de twistpunten tussen Sadduceeën, Zeloten en Farizeeën betrof nu de toepassing van de doodstraf zoals de letterlijke tekst van de Tora die voorschrijft. De Romeinen hadden namelijk bepaald dat de doodstraf alleen mocht worden toegepast als zij daar zelf toestemming voor gaven. Overspel vonden zij geen reden om de doodstraf op te leggen.[8] De Sadduceeën legden zich daarbij neer om niet met de Romeinen in conflict te komen. De Farizeeën probeerden uit zichzelf al de doodstraf op overspel zoveel mogelijk te vermijden. Zij stelden dermate strenge eisen aan de bewijsvoering dat het moeilijk was overspel juridisch correct aan te tonen. In de tijd van Jezus was de doodstraf op overspel daarom aan het verdwijnen.[9] Wel bleef het beoordeeld worden als een morele zonde. Maar de Zeloten, die een strenge, letterlijke uitleg van de Tora aanhingen, waren bereid in dergelijke gevallen de overtreders spontaan te stenigen en het risico van Romeinse represailles op de koop toe te nemen.

6a En dit zeiden zij om hem op de proef te stellen, opdat zij iets hadden om hem aan te klagen.

Toelichting : De betreffende schriftgeleerden en Farizeeën zien Jezus kennelijk als een gevaar en hopen dat hij een antwoord geeft waaruit dat blijkt. Gaat hij als eigenzinnige leraar de Tora buiten werking stellen om de vrouw vrij te spreken? Of gaat hij in navolgen van de Zeloten oproepen haar spontaan te stenigen? In beide gevallen hebben zij een argument om hem door de tempelpolitie te laten oppakken en bij het Sanhedrin, het hoge joodse gerechtshof, aan te klagen wegens afvalligheid of opstandigheid.[10] Hoe zal Jezus reageren?

6b Maar Jezus bukte neer en schreef met de vinger in de grond.

Toelichting : Nergens in de evangeliën schrijft Jezus iets op. Zijn leer en Schriftuitleg heeft hij volledig mondeling aan zijn leerlingen doorgegeven. Ook in dit verhaal is de bedoeling van het schrijven niet om iets vast te leggen voor latere generaties. Het schrijven dient om zijn argumenten in de discussie met de schriftgeleerden en Farizeeën te ondersteunen. Maar hoe? Overigens kan het in dit vers gebruikte Griekse woord gèn zowel met ‘grond’, als met ‘aarde’ worden vertaald.

Het is heel goed mogelijk dat het verhaal met dit ‘schrijven in de grond/aarde’ verwijst naar Jeremia 17:13. Daar staat: “Allen die Jou [God] verlaten, zullen beschaamd worden; wie afwijken, zullen in de grond/aarde geschreven worden, omdat zij de bron van levend water, de Eeuwige, verlieten” (aangepaste NBG-vertaling 1951). Die tekst gaat over afvalligen die de Eeuwige en zijn Tora de rug toekeren. In de grond schrijven wil zeggen: niet op duurzaam materiaal zoals marmer of metaal.[11]  Hun naam zal dus spoedig verdwijnen. Het is mogelijk dat Jezus (of Pseudo-Johannes, de verteller van het verhaal) een link heeft gezien met deze tekst in Jeremia. Behalve het schrijven is er namelijk nog een belangrijke overeenkomst aan te wijzen.

Zowel bij Jeremia als bij Pseudo-Johannes speelt de thematiek van de afvalligheid een rol. In Johannes 8:6 lezen we immers: “En dit zeiden zij om hem op de proef te stellen, opdat zij iets hadden om hem aan te klagen.” Dat duidt erop dat zij erop uitwaren om Jezus van afvalligheid te kunnen beschuldigen. Met het schrijven op de grond kan Jezus dus hebben aangegeven: Denk maar aan Jeremia: ik heb jullie bedoeling door!

Het is zelfs mogelijk dat Pseudo-Johannes met het schrijven van Jezus in de grond heeft willen verwijzen naar een gewoonte uit de Romeinse rechtspraak. Daarin moest een rechter eerst zijn vonnis nauwkeurig opschrijven om het pas daarna woordelijk voor te lezen. Het kan dus zijn dat Jezus in de grond schreef, wat hij in het volgende vers gaat zeggen.[12]

7 Maar toen zij hem bleven vragen, richtte hij zich op en zei tot hen: Wie van jullie zonder zonde is, werpe de eerste steen naar haar. 

Toelichting : Is dit wat hij in de grond geschreven had? Jezus gaat niet inhoudelijk op de cases van het overspel in. Zijn antwoord gaat niet over het gedrag van de vrouw, maar over het gedrag van de aanbrengers. Zij hebben haar vanuit oneigenlijke motieven naar hem toegebracht. Niet om in haar geval een betrouwbaar vonnis op basis van de Tora te verkrijgen, maar om Jezus in de val te lokken. Hun motieven zijn onzuiver, hetgeen zeker in de rechtsgang en in het Tora-onderwijs een grote zonde is. Daarom is er voor Jezus geen noodzaak de aanklacht inhoudelijk te behandelen. Wij zouden tegenwoordig zeggen dat hij de aanklacht niet-ontvankelijk verklaart en weigert er een uitspraak over te doen.

Jezus’ uitdaging aan zijn opponenten om de eerste steen te werpen is gebaseerd op de Tora. Die schrijft voor dat de getuigen op wier getuigenis de veroordeelde gevonnist moet worden, zelf als eerst de steniging moeten voltrekken (Deuteronomium 13:9; 17:7; vergelijk ook Handelingen 7:58). Het voorschrift was bedoeld om getuigen zich extra bewust te doen zijn van de gevolgen van hun getuigenis, en zo onzorgvuldige of zelfs valse getuigenissen te voorkomen. Met zijn uitdagende uitspraak legt Jezus het vellen en voltrokken van een vonnis terug bij de aanbrengers: doen jullie eerst maar eens aan zelfonderzoek alvorens te beslissen of deze vrouw wel of niet berecht moet worden.

8-9 : En weer bukte hij neer en schreef op de grond. (9) Maar toen zij dit hoorden, gingen zij één voor één weg, te beginnen bij de oudsten, en zij lieten Jezus alleen en de vrouw in het midden [van de overige aanwezigen].

Toelichting : Wellicht dat Jezus nog een vervolgoordeel over de aanbrengers in petto had dat hij op de grond begon uit te schrijven. Maar zij hebben de boodschap begrepen: zij zijn degenen die niet zonder zonde zijn vanwege hun valse motieven met Jezus en met de vrouw. Ze gaan ervandoor en wachten geen tweede schrobbering af.

10-11a En Jezus richtte zich op en zei tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand jou veroordeeld? (11) En zij zei: Niemand, heer. 

Toelichting : De vertrokken schriftgeleerden en Farizeeën hebben zelf geen oordeel geveld en voltrokken. Óf zij durfden het niet uit angst voor de Romeinen, óf zij waren van mening dat er volgens farizees recht geen voldoende bewijs was te leveren voor het overspel. Hun opzet om Jezus te verleiden tot afvalligheid van de Tora of opstandigheid tegen het Romeinse gezag was mislukt.

11b En Jezus zei: Ook ik veroordeel jou niet [gerechtelijk]. Ga heen, zondig van nu af niet meer!

Toelichting : De meest waarschijnlijke conclusie is dat Jezus in deze casus de leer van de Farizeeën aanhing en ervan uitging dat het bewijs van overspel niet of nauwelijks rechtsgeldig te leveren was, en dus de doodstraf er niet op kon worden toegepast. Desondanks blijft overspel een zonde tegen de Tora, die niet herhaald dient te worden. Maar in navolging van de Farizeeën beschouwt Jezus het meer als een morele zonde dan als een strafrechtelijke. Zijn oproep aan de vrouw is zich te bekeren, dat wil zeggen haar gedrag te veranderen en te gaan leven zoals de Tora dat van ieder verlangt.

Noten
[1] J.N. Sanders & B.A. Mastin, The Gospel According to Saint John, Black’s New Testament Commentaries, London,1968, 458 v.
[2] Zoals in de NBG-vertaling 1951.
[3] A.J. Levine & M.Zv. Brettler (Ed.), The Jewish Annotated New Testament, Oxford University Press, 2011, 174.
[4] R.H. Lightfoot, St. John’s Gospel, A Commentary, Oxford Paperbacks, 1960, 345 v.
[5] Via Eusebius. Zie: J. Lightfoot, A Commentary on the New Testament from Talmud and Hebraica, Volume 3, Luke – John, Reprint from the 1859 Edition, Grand Rapids, Michigan,1979, 325.
[6] P. van ’t Riet, Paulus’ leerschool in Jeruzalem, Paulus’ jeugd en jonge jaren, deel 3, Kampen, 2023, par. 4.6.
[7] Voor een beschrijving van het Aramees sprekende Jodendom in het land Israël en de groeperingen die daartoe behoorden, verwijs ik naar mijn uiteenzettingen daarover in: Van ’t Riet, 2023, hoofdstukken 2 t/m 8.
[8] Levine & Brettler, 2011, 174.
[9] F. Hauck, Moicheuoo ktl., in: Theological Dictionary of the New Testament, Volume IV, Grand Rapids, Michigan,1967, 731-732.
[10] Verg. Lightfoot, 1960, 347.
[11] H. Freedman, Jeremiah, Soncino Books of the Bible, London, 1949, 120.
[12] Sanders & Mastin, 1968, 465.


This is the website of Peter van 't Riet