Vraag&Antwoord

Was Jezus de Zoon van God? (3) - Peter van 't Riet - 2018
Is de gedachte aan de goddelijkheid van Jezus wel zo vreemd voor het Jodendom van de 1e eeuw?

Vraag : Op uw website kom ik de opvatting tegen, dat de goddelijkheid van Jezus – om het simpel te zeggen – een heidense (Griekse) gedachte is. Maar was het jodendom in de tijd van Jezus al niet door Griekse gedachten beïnvloed? ‘Bij God verhoogde personen’, zoals Abraham en Mozes en wellicht nog anderen, kwamen daar al voor en zijn dus niet ‘typisch heidens’. Ligt Jezus’ verhoging bij God dan niet min of meer in het verlengde van de ‘verhoogde’ aartsvaders en Mozes? De ‘Mensenzoon’ uit Daniel is toch ook zo’n ‘dienaar van God’ die uit de hemel gezonden wordt om de mensheid te oordelen? En wat te denken van ‘lijdende rechtvaardigen’ die God ‘in de hemel’ laat opstaan en een nieuw leven geeft, zoals de zeven zonen uit 2 Makkabeeën? Die leefden toch ook ‘in de hemel’ verder, althans in de joodse gedachtewereld? Liggen de gedachten over de goddelijkheid van Jezus al met al toch niet iets genuanceerder dan u suggereert? ‘Bij God verhoogde personen’ met een zekere mate van goddelijkheid waren in het toenmalige jodendom immers wél denkbaar en dat is géén (uitsluitend) heidense gedachte. Ik denk dat Paulus op die manier over Jezus spreekt. Soms lijkt Jezus bij Paulus toch dicht bij ‘goddelijkheid’ te staan.

Antwoord : Wat je zegt over de Griekse invloed op het jodendom rond het begin van de jaartelling (de tijd van het Hellenisme), is zeker waar. De Griekse invloed in het land Israël bestond overigens al ver voor de Babylonische ballingschap. Ik schreef daarover in mijn boek over Jona: "Als een duif naar het land van de oorlog". Alleen was die invloed niet overal in het jodendom hetzelfde. De vraag is altijd: was de beïnvloeding louter literair, of tastte die de inhoud van de centrale begrippen van het jodendom aan? Zelfs een in het Hebreeuws geschreven boek als De Wijsheid van Jezus Sirach vertoont hellenistische literaire invloeden. Maar van een inhoudelijke beïnvloeding kan ik daar niets bespeuren. Dat laatste is bijvoorbeeld wel het geval bij Philo van Alexandrië die God als "het Zijnde" beschouwt. Dan is "Hij die nabij is [bij zijn volk]" veranderd in een transcendent en onpersoonlijk Opperwezen.

Dat het jodendom “verhoogde personen" kende, klopt ook. Die bestaan zelfs al in Tenach: Henoch, Mozes (min of meer), Elia. Maar niemand in het jodendom heeft daar ooit een vorm van goddelijkheid in gezien. Het is een manier om te vertellen dat hun rol na hun fysieke leven op aarde niet is uitgespeeld. Voor Elia wordt nog jaarlijks een stoel klaargezet bij de Sedermaaltijd. Er blijft echter altijd een grens tussen God en zijn schepselen die niet overschreden mag worden en die tegelijk een grens is tussen het jodendom en het heidendom. Dat de hellenistische joden eerder geneigd waren bijzondere mensen een verhoogde status te geven dan hun Aramese volksgenoten, heeft ongetwijfeld te maken met de hellenistische tendens van de heldenverering, een fenomeen dat afkomstig was uit de Griekse cultuur. Je kunt dat wellicht beter polemisch opvatten: De hellenisten hebben hún verhoogde helden, wij hebben de ónze die echter van een heel ander allooi zijn! Maar een mens die vergoddelijkt wordt, ben ik in mijn joodse studies niet tegengekomen. En zelfs in de joodse mystiek is men niet uit op eenwording met de Eeuwige (hoe zou dat kunnen?), maar op het aanschouwen van Zijn troon. Ook daar wordt de principiële grens niet overschreden.

Ook in het verhaal over de zeven martelaren in 2 Makkabeeën 7 zie ik geen gronden voor een hemels voortleven van mensen. In het jodendom is het boek trouwen een marginale tekst. Ik vind vier verzen die je hiervoor eventueel zou kunnen aanvoeren. Vers 9 luidt: "U [koning Antiochus] beneemt ons wel het tegenwoordige leven, maar de Koning van het heelal zal ons, die voor zijn wetten gestorven zijn, tot een eeuwig hernieuwd leven opwekken." Daar lees ik geen hemelse opstanding in. Een "eeuwig hernieuwd leven" is een leven in de olam haba, d.w.z. alles in de olam hazè (deze wereld) dat van blijvende waarde is voor de toekomst. Ook in vers 14, 23 en 36 zie ik geen gronden voor een hemels, laat staan een goddelijk leven. De joodse gedachtewereld over het leven na de dood is nogal vaag en beslist niet eenduidig. Op grafschriften uit de hellenistische periode ontbreekt het motief vrijwel geheel.

Alleen bij Paulus zitten we inderdaad dicht bij een vergoddelijking van de Christusfiguur. Maar zelfs bij hem blijft er een grenslijn tussen God de Vader en Christus zijn Zoon, althans in de zeven authentieke brieven (de pseudo-paulinische brieven ken ik niet zo goed, maar die zijn alweer een stadium verder bij het jodendom vandaan). Christus speelt bij Paulus meer de rol van een goddelijke Idee, vergelijkbaar met de Ideeënwereld van Plato en met de rol die de Logos speelt bij de Stoïci. Ik begrijp dan ook wel dat de kerkvaders later de stap naar vergoddelijking hebben gezet. Dat was een volkomen normaal begrip voor hen. De Grieks-Romeinse wereld was immers vol van goddelijke personen. Maar mijns inziens zouden we er vandaag in de kerken van terug moeten komen, omdat het wezensvreemd is aan de Aramees-joodse belevingswereld van Jezus en zijn eerste leerlingen, die toch als norm voor ons geloof zou moeten gelden.


This is the website of Peter van 't Riet