Artikelen - Bijbel

Alleen waar als het weer gebeurt - Peter van 't Riet - 1989

Met interesse nam ik kennis van de 'discussie' tussen de heren Nico ter Linden, A.A. Spijkerboer, Anne van der Meiden en R. van den Berg over het historische karakter van de bijbelverhalen (Trouw van 27 februari en 9 maart 1989). Zoals zo vaak bij dergelijke exegetische debatten bekruipt me ook nu het gevoel, dat het meningsverschil wel weer in een impasse zal eindigen, omdat men niet doordringt tot de kern van de zaak.

Ter Linden benadert bijbelverhalen sterk vanuit de methoden van de literatuurwetenschap, Spijkerboer vanuit de Barthiaanse theologie, Van den Berg vanuit een min of meer fundamentalistische theologie over de heilshistorie en Van der Meiden wil het, als ik het goed begrijp, allemaal maar aan de 'geoefende knecht' overlaten. De kern van de zaak is echter, dat we in de bijbelverhalen en met name ook in de evangeliën te doen hebben met een vorm van joodse literatuur, ontstaan in het jodendom van de Oudheid. Daaraan gaan de vier deelnemers aan het debat volkomen voorbij. En zolang men dat blijft doen, zal de discussie weinig vruchten opleveren.
Het feit dat de evangeliën (daarover gaat het kennelijk voornamelijk) joodse geschriften zijn, heeft twee belangrijke consequenties voor de manier, waarop zij moeten worden gelezen. Ten eerste is dat bepalend voor het literaire genre waartoe zij behoren. Ten tweede is dat bepalend voor de leef- en gedachtewereld, van waaruit zij moeten worden verklaard. Beide aspecten wil ik kort toelichten.

In de boeken Lukas de Jood en Zonder Tora leest niemand wel heb ik samen met mijn vriend Will J. Barnard laten zien, wat het wil zeggen de evangeliën te lezen als midrasj. Een midrasj-verhaal moet vooral worden opgevat als een literaire creatie, echter met een godsdienstige strekking en verworteld in de geloofstradities van het jodendom. 'Midrasj' betekent tenslotte zoiets als 'onderricht'. Belangrijk aan midrasj is, dat zij altijd gericht is op het heden, ook al vertelt zij met behulp van beelden of gebeurtenissen die ontleend worden aan het recente of verre verleden. Midrasj kan heel wel historische kernen bevatten, maar zal ter wille van de strekking van het verhaal de historische gebeurtenissen transformeren tot 'heilsgeschiedenissen' (in meervoud!).
Deze benadering van de evangelieverhalen als midrasj komt dicht in de buurt van de wijze waarop Ter Linden de Bijbel leest. Ter Linden maakt er weer zijn eigen midrasj bij! Hoewel ik zijn benadering zeer kan waarderen, ontkom ik toch niet aan de indruk dat hij het joodse karakter van de evangeliën te weinig gewicht toekent in zijn beschouwingen. Wel is zijn uitleg actueel en vaak uitdagend, maar soms ook te gemakkelijk, te weinig aansluitend bij het gedachtegoed van het joodse milieu waarin de verhalen zijn ontstaan. Niet helemaal ten onrechte spreekt Van der Meiden over prachtige eieren in de tekst verstopt, die Ter Linden er dan weer uithaalt. Daardoor ook kan ik mij voorstellen, dat zijn verhalen in de ogen van mensen als Spijkerboer en Van den Berg theologische diepgang missen, ja zelfs de theologie uithollen en van haar essentiële waarheden ontdoen. De persoon van de exegeet speelt wel een overheersende rol in Ter Lindens aanpak.

Het tweede punt van belang bij het lezen van de evangeliën is, dat zij een joodse leef- en gedachtewereld veronderstellen. Dit houdt onder meer in, dat de evangeliën geënt zijn op een heel ander mensbeeld, dan het mensbeeld dat later bepalend werd voor het grootste deel van de christelijke theologie. Het christelijke mensbeeld, zoals Spijkerboer het op zijn eigen manier verwoordt, gaat uit van een volstrekte tegenstelling tussen God en mens: 'Want wie zijn wij eigenlijk? Als je alle franje eraf sloopt, een stelletje door de wol geverfde egoïsten die ook in hun beste ogenblikken nog zichzelf zoeken' (citaat).
Dit mensbeeld is in de loop van het christendom ontstaan onder invloed van niet-joodse opvattingen. Het joodse mensbeeld echter, waarmee ook Jezus en de evangelisten geleefd hebben, was het mensbeeld van de Tora. Dat wil zeggen dat zij het geschapen zijn naar Gods beeld niet hebben opgevat als een door de zonde aangetast wezenskenmerk van het verschijnsel mens, maar als een goddelijke opdracht aan elke mens om in zijn/haar manier van leven 'iets van God' te laten zien aan de wereld. Het is ook dit mensbeeld, dat achter de term 'zoon van God' schuil gaat. Zoals we reeds uit de Tora kunnen leren, is 'zoon of dochter van God zijn' iets, dat in beginsel voor ieder mens is weggelegd (Exodus 4:22; Deuteronomium 14:1; 32:5, 18-20). Ook de oude joodse literatuur geeft daarvan de nodige voorbeelden (bijv. Jezus Sirach 4:10). Het zal duidelijk zijn dat dit joodse mensbeeld de uitleg van de evangeliën drastisch zal wijzigen ten opzichte van de traditioneel christelijke exegese.

Een zelfde opmerking is te maken met betrekking tot de wel heel krasse uitspraak van Van den Berg, dat door Ter Lindens benadering 'de geschiedenis der godsopenbaring vermoord wordt'. Hij ziet de mogelijkheid over het hoofd, dat God zich vooral openbaart door middel van de verhalen, die verteld worden over de mensen met wie Hij omging. Het zijn die verhalen, die niet alleen over heilsgeschiedenis gaan, maar deze ook weer te weeg brengen, juist omdat de Heilige, geprezen zij Hij, zich in die verhalen aan de mensen openbaart! Een benadering van de evangeliën als midrasj houdt zich niet zo zeer bezig met de vraag, wat er in die verhalen al of niet echt gebeurd is (dat is een vraag voor historici). Zij houdt zich vooral bezig met de vraag, hoe wij in het licht van de joods-bijbelse traditie in onze eigen tijd deze verhalen weer kunnen laten gebeuren.
De meningsverschillen tussen Nico ter Linden enerzijds en Spijkerboer, Van der Meiden en Van den Berg anderzijds zijn 'echt gebeurd', maar hoe 'waar' zijn ze?

Artikel gepubliceerd in TROUW Podium, 5 april 1989
This is the website of Peter van 't Riet