Artikelen - Bijbel

Oorlog en vrede in de bijbel - Peter van 't Riet - 2005
Boekbespreking

Titel: Een tijd van oorlog, een tijd van vrede.
Ondertitel: Bezetting en bevrijding in de Bijbel.
Auteur: Klaas A.D. Smelik.
Uitgever: Boekencentrum, Zoetermeer, 2005.

Begin dit jaar verscheen bij uitgeverij Boekencentrum het boek Een tijd van oorlog en een tijd van vrede van de hand van Klaas A.D. Smelik. Het boek heeft de ondertitel Bezetting en bevrijding in de Bijbel. Ondanks de soms gewelddadige inhoud heb het boek met groot plezier gelezen, omdat het een problematiek aan de orde stelt die mij ter harte gaat en die door velen, ook theologen, vaak veel te gemakkelijk als achterhaald wordt afgedaan. In kringen van moderne theologen is het nogal eens bon ton het Oude Testament als gewelddadig en wreed in de verdachtenbank te zetten om vervolgens het Nieuwe Testament als vredelievend en vergevingsgezind op het paard te hijsen. De verdienste van Smelik is dat hij in dit boek laat zien dat daarmee aan beide onderdelen van de bijbel onrecht gedaan wordt. De bijbelse boodschap over oorlog en vrede gaat op die manier verloren in een idealistisch sprookje van oudtestamentische bad guys en nieuwtestamentische good guys.

Lezen vanuit de historische context
Smelik leest de bijbelverhalen over oorlog en geweld niet door de bril van onze West-Europese, door romantiek en idealisme bepaalde wereldbeschouwing, maar vanuit de historische context waarin deze verhalen zijn ontstaan.

En dan doemt een buitengewoon gewelddadige wereld op, waarin volken op vaak nietsontziende wijze met elkaar streden om de macht, om roof van elkaars goederen, om grondgebied en om elkaar tot onder-werping te dwingen.

Zij waren er bovendien volstrekt van overtuigd dat hun goden voor en met hen streden. De overwinning van het ene volk op het andere was vooral te danken aan de overwinning van de eigen goden op die van de vijand. In die wereld moest ook een klein volk als Israël met een volstrekt afwijkend godsbesef het hoofd boven water houden. Hoe kan het anders dan dat de God van Israël mee moest strijden aan de zijde van zijn eigen volk om samen het hoofd boven water te houden?

Terecht merkt Smelik op dat de bijbelse teksten over oorlog en geweld vandaag in ons deel van de wereld heel anders worden gelezen dan 60 jaar geleden in de tijd van de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toen had men te maken met een machtige vijand die het leven dagelijks bedreigde en de Nederlandse samenleving met geweld onderdrukte. Men begreep toen wat het is om in zo'n situatie gevoelens van wraak te koesteren vanwege het onrecht dat wordt aangedaan. Vandaag in ons onbedreigde en welvarende landje zijn de meeste mensen niet meer in staat de bijbelse teksten over oorlog en geweld vanuit zo'n gewelddadige context te verstaan. Die context, de historische omstandigheden waarin Israël in de Oudheid leefde, was echter minstens zo gewelddadig als de situatie van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. En wie de recente geschiedenis van het Midden-Oosten de laatste decennia heeft gevolgd, kan zich zo'n gewelddadige wereld ook nog wel enigszins voorstellen. Vanuit hun werkelijke historische achtergrond worden niet alleen veel bijbelverhalen over oorlog en geweld begrijpelijk, maar krijgt men er ook zicht op dat de bijbelschrijvers uiteindelijk een heel andere weg met dit thema inslaan dan de niet-bijbelse volken in hun dagen deden. Smelik schrijft hierover (pag. 9): "Is het vele geweld in het Oude Testament (maar ook in het Nieuwe) plaatsbaar binnen een kader? Ik denk het wel. De bijbelschrijvers werkten niet in een luchtledig. Integendeel, zij reageerden fel op de gebeurtenissen van hun eigen tijd. Zij namen stelling tegenover de vanzelfsprekendheden van hun tijd-genoten. Zonder kennis van deze achtergrond ont-gaat ons veel van wat wij in de bijbel lezen. Vandaar dat in dit [Smeliks] boek veel aandacht besteed wordt aan de oorlogsideologie van de volken rondom Israël en aan het historische kader waarbinnen de bijbelschrijvers werkten. Niet alleen om te laten zien waarin de bijbelschrijvers kinderen waren van hun tijd [...] maar vooral ook om vast te stellen hoe zij de kaders van het eigentijdse denken hebben doorbro-ken. Want het bijzondere van de bijbel ligt niet in wat de bijbelschrijvers gemeen-schappelijk hadden met hun tijdgenoten, maar is juist daar te vinden waar zij nieuwe, revolutionaire gedachten verkondig-den, waarvan de kracht en inspiratie nog steeds doorwerken."

De bijbel is wel degelijk ook een boek met idealen. Maar in de eerste plaats is het een realistisch boek: het beziet de huidige wereld zoals die werkelijk is, niet zoals die idealiter zou moeten zijn.

Het boek laat niet alleen zien wat er goed is in deze wereld, maar ook wat er mis is. De bijbelschrijvers zijn zich ervan bewust dat soms enig kwaad gebruikt moet worden om erger kwaad te voorkomen. Als Abraham ten strijde trekt om Lot te bevrijden uit de handen van zijn belagers (Genesis 14) dan doet hij kwaad door oorlog te voeren, maar het is om een erger kwaad, het onrecht aan Lot en diens gevangenschap, te beëindigen.
In de bijbel komen alle vormen van geweld en oorlog die men maar bedenken kan, voor in allerlei situaties. Dat begint bij de broedermoord van Kaïn ("de sterke") op zijn broeder Abel ("ademtocht, de zwakke"). We treffen aan: verdedigingsoorlogen, aanvalsoorlogen, staatsgrepen, plunderingen, verkrachtingen, brandschat-tingen, moord en doodslag, gerechtelijke moorden, de banvloek, uitroeiing van steden, wegvoering in slavernij en noem maar op. En het overkomt Israël niet alleen, Israël doet er ook aan mee. En het gaat niet altijd tegen Gods wil in, soms geeft Hij er uitdrukkelijk opdracht toe. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval met de legeraanvoerder Jehoe, die opdracht krijgt de hele familie van koning Achab uit te roeien om te voorkomen dat er na zijn staatsgreep strijd blijft bestaan tussen het oude en het nieuwe koningshuis. Gruwelijk voor moderne lezers, maar in die tijd en zelfs tot op heden in het Midden-Oosten een toegepaste praktijk (koning Feisal van Irak overkwam in 1958 hetzelfde lot met heel zijn familie).

Dat de wereld van die dagen buitengewoon gewelddadig was, maakt Smelik niet alleen duidelijk aan de hand van bijbelteksten, zoals Nahum 2:4 en 3:2-3 (pag. 51-52):

"Door de straten razen de strijdwagens, ze gaan heen en weer over de pleinen. Hun aanblik is als van fakkels, als bliksemschichten schieten zij voorbij.... Het geluid van zweepgeklap en het geluid van wielengedaver! En jagende paarden en dansende strijdwagens, opverende ruiters, vlammende zwaarden, bliksemende lansen! En een veelheid van verslagenen, en een massa lijken, en eindeloos veel lichamen - men struikelt over hun lichamen."

Veelvuldig citeert hij ook uit de teksten van de omringende volken zoals die zijn gevonden op kleitabletten en in inscripties. Hij schrijft (pag. 23):

"De bijbelschrijvers stonden niet buiten de wereld, een wereld waarin buitensporig geweld als een middel werd gezien om de eigen god te behagen en de schatkist te vullen. Zij droomden weliswaar van een andere tijd, waarin de volken de oorlog niet meer zouden leren, maar in afwachting daarvan gaven zij aan dat de ideale leiders van Israël met Gods hulp de vijand zouden verpletteren, zonder terughoudendheid gehoorzamend aan Zijn bevelen. Dat kon een vijand van buitenaf zijn, zoals de Amalekieten, maar ook een vijand van binnenuit, zoals het huis van Achab. Alles wat het volk van God bedreigde, moest worden vernietigd om een nieuwe toekomst voor het volk te garanderen."

Persoonlijk zou ik formuleren: om het voortbestaan van dit volk - levend met deze God - te garanderen. Want zwakte, medelijden, barmhartigheid of zelfs groot-moedigheid ten opzichte van de vijand kon het volk in een volgende ronde van strijd gemakkelijk fataal worden.

Bij de heidense volken werden de verschrikkingen van de oorlog meestal gezien als heldendaden. Men hoeft de Ilias van Homerus maar te lezen om te ervaren hoe belangrijk de gewelddadige strijd was voor de eer van een volk en zijn leiders. Vooral de Assyriërs blonken in die dagen uit door wreedheid en meedogen-loosheid. Als men ze zou vragen waarom, dan zou hun antwoord luiden dat zij slechts de wil van hun goden uitvoerden, of sterker nog dat zij slechts deelnamen aan de oorlogen van hun goden. Niet alleen prijkten op de standaarden van de legers de symbolen van de goden, maar bovendien - men leze nogmaals de Ilias - had men het idee dat de goden daadwerkelijk deelnamen aan de strijd. Is het een wonder dat als Israël moet strijden, God met hen meevecht voor het behoud van zijn volk? Als Hij in het Lied van Mozes een krijgsman wordt genoemd (Exodus 15:3), dan is dat letterlijk bedoeld (pag. 19). Had Hij hen dan alleen kunnen laten in de strijd? En is het in die context vreemd dat Israël in de oorlog tegen de Filistijnen de ark van het verbond meevoert op het slagveld? Maar helaas, dát nu stelt de God van Israël niet op prijs (1 Samuel 4). De ideale oorlog is er immers een die God in zijn eentje voert en waarbij het volk niet hoeft te strijden. Denk aan diezelfde doortocht door de Schelfzee, waarbij Hij het leger van Egypte verslaat zonder dat een Israëliet ook maar een wapen ter hand hoeft te nemen (Exodus 13 en 14).

Pas halverwege de 6e eeuw vCJ ontstaat er met de komst van het Perzische rijk een nieuw soort imperialisme. Het onderwerpt de omringende volken, maar plundert ze niet uit. Het laat de tempels en de godsdienst in stand en tracht met de overwonnen volken in vrede te leven. Ook het Romeinse rijk is in wezen op die strategie gebaseerd geweest. Alle goden mogen ver-eerd blijven worden op voorwaarde dat minstens één keer per jaar aan de Romeinse keizer en diens oppergod Jupiter geofferd zou worden, als teken dat de Romeinse goden boven alle andere goden uittroonden. De joden vormden de enige uitzondering op die regel: zij offerden één maal per jaar namens de keizer aan hun eigen God.

De bijbelse visie op oorlog en geweld
Elk bijbelverhaal over oorlog of geweld heeft zo zijn eigen kern, zijn eigen thematiek, zeg maar zijn eigen boodschap. Waarom bijvoorbeeld moet Jehoe het koningshuis van Achab uitroeien? Achab was uit het huis van Omri, waaronder Israël tot bloei en zelfstandig-heid kwam. Jehoe was, zoals ook uit oude inscripties blijkt, niet meer dan een vazal van koning Hazaël van Damascus in Syrië. Maar het gaat de bijbelschrijvers niet om nationale zelfstandigheid of trots alleen, of om welvaart en culturele verheffing alleen. De grootheid van Israël onder de vorsten uit het huis van Omri en Achab werd verworven door een vergaande assimilatie aan de afgodencultuur van de omringende Kanaänitische volken.

Het specifieke van Israëls godsdienst, het absolute monotheïsme, de trouw aan de ene God, zijn verbond, zijn grondwet van de Tora, de ethiek die daar uit voort-vloeit, dat alles werd langzaam maar zeker door Achab uitgehold. Israël dreigde onder Omri en Achab een gewichtig volk te worden, maar een volk zoals alle andere volken. En daarmee zou de specifieke bijdrage van Israël aan de mensheid en de wereld verloren gaan, uitsterven, van de aardbodem verdwijnen. Alle strijd van de profeet Elia tegen Achab en zijn huis had niet bereikt dat zij hun heidense gewoonten hadden afgezworen en Israël weer tot Israël hadden gemaakt. Het was daarom van tweeën één: Achab en zijn familie eruit, of God en zijn profeten eruit. Dat is de kern van het verhaal over Jehoe en het huis van Achab. Liever een vazalstaat van Damascus, waarin Israël godsdienstig werd vrijgelaten, dan zelfstandig en geassimileerd aan de omringende godsdiensten.

Hoewel het gebruik van geweld vaak is toegestaan, is er toch de hele bijbel door een tendens het voor andere doelen te gebruiken dan de andere volken deden. Bij hen was het doel van de oorlog meestal het beroven van de buurvolken, het veroveren van nieuw grondgebied om de eigen leefruimte te kunnen uitbrei-den of het onderwerpen van de buurvolken zodat men door middel van zware schattingen hun land jaren lang kon uitzuigen. Berucht waren de vazalverdragen die de onderworpen volken werden opgelegd en waarin ze moesten beloven trouw te blijven en belasting te betalen. Dergelijke overwegingen spelen in de bijbel vrijwel geen rol met uitzondering van het land Kanaän. Het bezit, het behoud en de vrijheid van het land Kanaän als plaats waar Israël een zelfstandig volksbestaan kan opbouwen en God kan dienen zoals de Tora dat van Israël vraagt, is het enige doel waarvoor geweld geoor-loofd is. En hoewel de vrede onder alle volken het grote ideaal is (Jesaja 2:4; Micha 4:3) overheerst vooral in de koningentijd de harde lijn. Gods volk moet nu eenmaal verdedigd worden en God steunt het daarbij zolang het trouw aan Hem blijft. Karakteristiek is dat ondanks die harde lijn er tussendoor ook zeer vredelievende verhalen verteld worden (pag. 22). Het is zelfs zo dat de vrijheid niet met geweld mag worden bevochten zolang de bezetter Israël vrij laat in het dienen van zijn God.

In teksten die ons uit de oudheid van Israëls buurvolken zijn overgeleverd, spelen de goden vaak een buitengewoon bloederige rol. In teksten uit de havenstad Oegarit over Anat, de zustergodin van de god Ba'al, lezen we (pag. 32): "Onder haar lagen als ballen de hoofden, over haar vlogen als cicades de handpalmen, als een zwerm sprinkhanen de handpalmen van de soldaten. Zij maakte hoofden vast aan haar rug, zij omgordde haar lendenen met handpalmen. Haar knieën dompelde zij in het bloed van de strijders, haar ledematen in de ingewanden van de soldaten...".

Elk volk, elke stad had zijn eigen god of godin die hen moesten beschermen tegen de vijanden of die hen hielp bij de aanval op een ander volk of andere stad.

Op een stele uit Moab lezen we hoe de Moabitische koning Mesa zijn overwinning op een vijandelijke stad viert door de hele bevolking te offeren aan zijn god Kemos:

"En ik vocht tegen de stad, en ik nam haar in, en ik doodde geheel het volk van de stad als offer voor [de god] Kemos en voor [het volk] Moab."

Deze stad wordt zogezegd met de ban geslagen, wat wil zeggen dat zij volledig vernietigd wordt ter ere van de godheid die tenslotte de overwinning heeft geschonken. Dat ervoer men als een vrome daad, omdat men niets van het veroverde voor zichzelf hield. Doden of gedood worden in oorlogen waarin de goden een hoofdrol speelden, was in de Oudheid dagelijkse praktijk. Dat was het internationale klimaat waarin Israël zich moest handhaven. In dat klimaat ook was het heel gebruikelijk door middel van orakels de goden te raadplegen over de kansen van de oorlog, geloften te doen om de steun van de goden te verwerven teneinde de strijd te winnen of voorafgaand aan de belegering van een stad de goden van die stad op te roepen over te lopen. Voor dat laatste hadden de Romeinen een speciaal ritueel dat evocatio heette. Bij de overwinning werden de goden bedankt met offers, krijgsgevangenen werden als slaven aan de eigen tempels geschonken en de tempels van de veroverde stad werden verwoest om hun goden te onteren. Wie na het verlies van een oorlog toch in zijn god of goden bleef geloven, moest wel van mening zijn dat het verlies de wil van de eigen god was als toorn of straf voor zonden en overtreding. Dat is standaard de reactie van de bijbelschrijvers, maar deze opvatting treffen we ook elders aan (pag. 45-47). Ook de God van Israël geeft de vijand over in Israëls handen, of geeft Israël over in de hand van de vijand. Hij strijdt mee aan Israëls zijde. Maar het is steeds tegen wil en dank, want uiteindelijk is Zijn streven vrede voor alle volken.

Het ideaal van de vrede
Een van de opmerkelijke kanten van de bijbel is dat militaire kracht en politieke macht geen doelen op zichzelf zijn. Het koningshuis van Omri en Achab bijvoorbeeld wist van het Noordrijk Israël een sterke politieke en militaire eenheid te maken. Onder Achabs opvolger Jehoe, die zoals we zagen via een staatsgreep aan de macht was gekomen, verzwakte het rijk en verviel het tot een vazalstaat van Damascus. Toch ging de voorkeur van de bijbelschrijvers uit naar Jehoe en niet naar Achab, omdat de laatste de afgodendienst in Israël had toegelaten en gestimuleerd (pag. 53). Ook de profeet Jesaja maakt duidelijk dat men om als volk te overleven niet moet meedoen aan het internationale militaire machtsspel en geen hulp moet zoeken bij de strijdwagens van Egypte (Jesaja 31:1 e.v.). Beter kan men "de EEUWIGE zoeken" door te vertrouwen op het woord van de profeten. Als Elia ten hemel vaart, roept Elisa: "Mijn vader, mijn vader, wagens van Israël en zijn menners!" (2 Koningen 2:11-12; zie ook 13:14).

Met andere woorden: de profeten zijn het ware leger van Israël. Zij wijzen het volk de weg door de internationale verhoudingen heen. Zij kennen als geen ander de internationale mores en zijn op de hoogte van de ambities van de verschillende regeringen. Zij weten hoe de onderlinge krachtsverhoudingen tussen de volken liggen en zijn in staat de kansen op succes van een strategische positiebepaling te beoordelen. De vrome koning Hizkia bijvoorbeeld vertrouwt niet op Egyptische strijdwagen, maar op God. Hij wendt zich niet tot de Farao om hulp, maar tot de profeet Jesaja (Jesaja 37:2; 2 Koningen 19:2).

Ook de wijze waarop de oorlog gevoerd wordt, is meestal een andere dan waarop de vijand gewend is te vechten. In plaats van veel manschappen, veel wapentuig en veel slagkracht te ontplooien, voeren de Israëlieten de oorlog vaak kleinschalig. Ze maken gebruik van spionage, van guerrilla tactieken, van de onverwachte aanval, van psychologische oorlogsvoering zoals het aanjagen van schrik en angst. Het opbouwen van een groot en sterk leger met paarden en strijdwagens past niet in dat beeld. Jozua krijgt dan ook de opdracht de paarden en strijdwagen van de overwonnen vijand te vernietigen in plaats van te gaan gebruiken met zijn eigen leger (Jozua 11:6-9). De hele teneur van Tenach (de Hebreeuwse bijbel) is dat oorlog in bepaalde situaties een noodzakelijk kwaad is, terwijl het werkelijke ideaal de vrede, de sjaloom, is. Het duidelijks blijkt dit uit de relatie van David en Salomo tot de tempelbouw. David, de oorlogsvorst, mocht alleen de materialen voor de tempelbouw verzamelen. Hij mocht de tempel niet bouwen, omdat hij door de vele oorlogen die hij had gevoerd te veel bloed aan zijn handen had. Pas zijn zoon Salomo, de vredesvorst, mocht de tempel, het huis van de EEUWIGE in Jeruzalem bouwen en in gebruik nemen (1 Kronieken 22:7-8). De ideale wereld is een wereld zonder paarden en strijdwagens. In deze profetische lijn van denken passen de visioenen over een tijd van vrede, waarin de volken de oorlog niet meer zullen leren. De bijbel predikt geen pacifisme. Onrecht moet immers bestreden worden en een volk heeft de plicht zijn vrijheid en voortbestaan te verdedigen. Maar de bijbel predikt wel pacificering (ontwapening), zodra het gevaar voor bezetting en onderdrukking geweken is, een pacificering die uiteindelijk de hele wereld zal omvatten. Wie de bijbelse verhalen over oorlog, geweld en vrede oppervlakkig leest, zal deze bijbelse boodschap niet gemakkelijk ontdekken.

De verdienste van Smeliks boek is dat het ons helpt door alle bijbelverhalen heen de lijn over oorlog en vrede te ontdekken, die ook in onze wereld nog buitengewoon vruchtbaar kan zijn voor de bezinning op dit belangrijke onderwerp.

Dit artikel verscheen eerder in: Judaica Bulletin 19 nr. 1, oktober 2005.
This is the website of Peter van 't Riet