Artikelen - Jodendom

De ontwikkeling van de joods-liturgische muziek sinds de oudheid en de middeleeuwen - Peter van 't Riet - 1994

In de westerse, christelijke cultuur zijn we gewend aan een indeling van de geschiedenis die aansluit bij het ontstaan en de ontwikkeling van het christendom als erfgenaam van de grieks-romeinse beschaving. We onderscheiden dan 1) de oudheid, welke periode eindigt met de overwinning van het christendom op de grieks-romeinse cultuur; 2) de middeleeuwen, waarin de kerk een zeer overheersende invloed uitoefent op de hele maatschappij; 3) de nieuwe geschiedenis, beginnend met de renaissance, het (christelijk) humanisme en de reformatie; 4) de nieuwste geschiedenis, ingeluid door de franse revolutie, die in heel West-Europa de definitieve scheiding tussen kerk en staat brengt. In het jodendom ligt dit geheel anders.

De indeling van de geschiedenis richt zich in het jodendom in eerste instantie op het bestaan en functioneren van de tempel in Jeruzalem. De periode-indeling is dan: 1) pre-exilische periode (tot ca. 600 vCJ), de babylonische ballingschap (ca. 600 - 500 vCJ), de tweede-tempelperiode (ca. 500 vCJ - 70 CJ), de periode van de grote ballingschap (70-1948 CJ), de periode van de staat Israël. Als we het hebben over de joodse muziekgeschiedenis dan zullen we dus moeten uitgaan van die indeling van de geschiedenis.

1.    De periode voor en tijdens de eerste tempel (tot ca. 600 vCJ)

Muziek was in het oude Israël een geïntegreerd bestanddeel van het volksleven. We moeten daarbij bedenken dat het onderscheid tussen 'profaan' en 'godsdienstig' in die tijd niet bestond, omdat het hele leven een godsdienstige aangelegenheid was. Ook bestond muziek niet als kunstvorm ter wille van zichzelf, maar zij had steeds een functie in het dagelijks leven, bij sociale gebeurtenissen of in de cultus. In het algemeen ondersteunde de muziek de zang en was de melodie ondergeschikt aan de tekst. Dat is tot op de dag van vandaag bij de meeste joodse muziek nog steeds het geval. Daarnaast ondersteunde de muziek de dans. Solo-instrumenten werden voornamelijk gebruikt als communicatiemiddel voor het geven van signalen bij plechtige gelegenheden en in oorlogen. De belangrijkste muziekinstrumenten in het oude Israël waren:

  • De harp of lier (hebreeuws: kinnoor), een snaarinstrument bestaande uit een klankkast, twee armen en een draagbalk. Het is het instrument dat bespeeld werd door David.
  • De ramshoorn (hebreeuws: sjofar of qèrèn), die vooral een rol speelde in de oorlog. Dit is het enige instrument uit die tijd dat in het huidige jodendom nog een rol speelt.
  • De trompet of bazuin (hebreeuws: chatsotsêrah), een blaasinstrument gemaakt van edel metaal, meestal zilver. Dit instrument werd door de priesters gebruikt om signalen over te brengen tijdens de ceremoniën van de offerdienst, in de oorlog en bij de troonsbestijging van de israëlitische koningen.
  • Verschillende soorten fluiten, gemaakt uit riet, been of metaal. De belangrijkste was wellicht de 'chaliel', een dubbelpijpige fluit, waarschijnlijk met een klarinetachtig mondstuk. Het werd gebruikt zowel bij vreugdevolle als bij treurige gebeurtenissen.
  • De handpauk of tamboerijn (hebreeuws: toof), een ondiepe, ronde trommel bestaande uit een rond houten raamwerk met daarover een vel gespannen. Dit instrument werd met name gebruikt door vrouwen bij de dans. Het werd bespeeld door Mirjam na de doortocht door de Rietzee.
  • Rinkelinstrumenten (hebreeuws: mêna'anê'iem) waarschijnlijk gemaakt van aardewerk. Ze bestonden uit een handvat met daarop een ovalen raam waardoorheen beweegbare metalen staafjes waren aangebracht die bij het schudden tegen elkaar aanstootten. Dit instrument werd later vervangen door:
  • Cymbalen (hebreeuws: mêtsiltajiem), bronzen borden met in het midden een holle uitstulping, waaraan een metalen lus voor de duim zat.
  • Bellen (hebreeuws: pa'amon), gemaakt van metaal, meestal brons. Bekend zijn deze bellen met name van de gouden belletjes aan het gewaad van de hogepriester, waarop zij overigens geen muzikale maar een waarschuwende functie hadden: zo kon iedereen horen dat de hogepriester er aankwam om voor hem uit de weg te gaan.

Orkestmuziek zonder zang bestond in deze periode waarschijnlijk niet. De meeste bovenstaande instrumenten zijn daarvoor ook minder geschikt, omdat hun muzikale mogelijkheden te beperkt zijn. Maar ook zag men muziek niet als een doel in zichzelf. De esthetische waarde van muziek stond niet voorop. Het ideaal van de schoonheid is niet van Israël maar van de Grieken afkomstig.

Over de aard van de muziek uit deze tijd valt niet met zekerheid iets te zeggen. Als men zou moeten afgaan op nog steeds in het Midden-Oosten gebruikte instrumenten en op het oosterse volkslied, dan kan men veronderstellen dat de melodie langs eenvoudige lijnen verliep en van een geringe toonomvang was, waarbij toonsprongen zoveel mogelijk werden vermeden. Deze muziek had een heel ander karakter dan onze tegenwoordige westerse muziek. Het oosterse toonsysteem verschilt van het westerse doordat er naast hele en halve toonafstanden ook gebruik gemaakt wordt van kwarttoonafstanden. Daarnaast hield de oosterling zeer van de bij ons vermeden trillingsinterferentie, waarbij vibrerende tonen ontstaan. Ook verglijdt de melodie vaak continu in plaats van sprongsgewijs van toon naar toon, waardoor het lied een veel (mee)slepender karakter krijgt. Dit verschijnsel kan men in hedendaagse joodse muziek nog regelmatig waarnemen.
Muziek had in het oude Israël verschillende functies, waarbij men onderscheid kan maken tussen muziek in het dagelijks leven, muziek bij sociale gebeurtenissen, muziek bij de tempelcultus. Deze drie soorten gelegenheden zijn echter niet strikt van elkaar te scheiden. Muziek komt voor:

  • als therapeutisch middel om een slechte gemoedstoestand te verdrijven (1 Samuel 16:16, 23; 18:10);
  • als middel tot veraangenaming van de arbeid (Numeri 21:17-18);
  • als spotlied op omringende volken (Numeri 21:27-30);
  • bij oogstfeesten (Jesaja 5:12; 9:2; 22:13; Amos 6:5);
  • bij overwinningsfeesten (Richteren 11:34; 1 Samuel 18:6; Ps. 68:26);
  • bij rouwplechtigheden (Richteren 11:40; 2 Samuel 1:19 e.v.; 3:33 e.v.; Jesaja 16:11; Jeremia 48:36);
  • als aanmoediging in de strijd (Jozua 6);
  • als middel om in profetische extase te komen (1 Samuel 10:5; 2 Koningen 3:15);
  • bij de plechtigheden in de tempel (2 Koningen 12:14).


De meeste berichten in de oudere boeken van de Bijbel over muziek waaraan instrumenten te pas komen, betreffen voorbeelden van volksmuziek en niet van sacrale muziek uit de sfeer van de tempelcultus. Zo lezen we in 2 Samuel 6:5 over het volksfeest waarbij de ark werd overgebracht naar Jeruzalem, dat David en het gehele huis Israël dansten onder begeleiding van allerlei instrumenten zoals citers, lieren, trommels, ratelbellen en cymbalen. In de tempelcultus van het oude Israël had muziek echter een beperkte functie. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat in de verhalen over de tabernakel mededelingen over instrumentale muziek ontbreken. De belletjes aan het gewaad van de hogepriester hadden een waarschuwende functie, geen muzikale. De trompetten in Numeri 10:1-10 waren vooral bedoeld voor het overbrengen van signalen tijdens de ceremoniën. De enige vermelding over muziek in de eerste tempel, die voorkomt in de oudere boeken van de Bijbel, is die van de trompetten die gebruikt werden bij het herstel van de tempeldienst onder koning Joas (2 Koningen 12:14).

Ook uit andere berichten valt af te leiden dat muziek in de cultus van de eerste tempel een geringe rol speelde. Buiten de sfeer van de tempel bijvoorbeeld horen we wel regelmatig over de rol die instrumentale muziek speelde. Zo is er de vermelding van een 'profetenorkest' nabij het door de Filistijnen bezette Gibeah (1 Samuel 10:5). De functie van muziek was hier die van een middel om in profetische extase te komen (zo ook in 2 Koningen 3:15). De profeten hebben echter gereserveerd gestaan tegenover muziek in de eredienst. Zo fulmineert de profeet Amos tegen het gebruik van muziek in de eredienst van het noordelijke koninkrijk Israël: 'Doe van Mij weg het getier van uw liederen, en het getokkel van jullie harpen wil Ik niet horen' (Amos 5:23).
In de beide bijbelboeken 1 en 2 Kronieken, die van jongere datum zijn, wordt wel een uitgebreide beschrijving gegeven van de instelling van de tempelmuziek door David (1 Kronieken 25). Het lijkt er in deze boeken zelfs op dat muziek het belangrijkste onderdeel van de eredienst was. De Kronieken zijn echter uit de tijd van de tweede tempel en beschrijven waarschijnlijk de gang van zaken in die latere tweede tempel met de bedoeling de vernieuwingen ten opzichte van de eredienst in de eerste tempel te legitimeren.

De belangrijkste vorm van muziek in de eerste tempel was die van het zingen van de psalmen. Vele psalmen openen met een uitnodiging tot zingen. Voorafgaand aan de psalm staan vaak muzikale aanwijzingen, soms over begeleidende instrumenten, soms over hoe de psalm gezongen moet worden. Waarschijnlijk is de instrumentale begeleiding, als deze al werd toegepast, zeer eenvoudig geweest. De melodieën zijn verloren gegaan.

Tot slot merk ik bij deze periode nog op dat de sjofar (de ramshoorn) het enige instrument is, dat tot op de dag van vandaag heeft overleefd in het jodendom. De sjofar speelt een belangrijke rol met name tijdens de diensten op het joodse nieuwjaarsfeest rosj hasjanah.

2.    De periode van de tweede tempel (ca. 540 vCJ - 70 CJ)


Na de terugkeer uit de babylonische ballingschap kreeg de instrumentale muziek in de tempeldienst langzamerhand een voorname plaats. Op den duur ontstond er een waar tempelorkest, waarin de snaarinstrumenten kinnoor (harp of lier) en neevèl (een groter soort lier met een diepere klank dan de kinnoor) de belangrijkste instrumenten waren. Waarschijnlijk vond deze ontwikkeling niet plaats zonder de nodige tegenstand. Vandaar dat het in de boeken Kronieken nodig was om deze en andere vernieuwingen van de tempeldienst te legitimeren als zijnde afkomstig van David zelf (1 Kronieken 25). Het is heel goed mogelijk dat de joden in Babylonië voor de cultische toepassing van de muziek gewonnen werden. De hoforkesten van de assyrische en babylonische koningen hebben waarschijnlijk model gestaan voor het latere tempelorkest, het 'hoforkest' van de God van Israël, de koning der koningen. De functie van tempelmuzikant kreeg in deze tijd grote eer. Het bijbelboek Psalmen in zijn huidige vorm is in deze tijd tot stand gekomen en de muzikale aanwijzingen boven veel psalmen kunnen heel wel in deze periode aan de tekst zijn toegevoegd. Er waren in deze tijd vier families van tempelmuzikanten, te weten die van Asaf, Heman, Etan en Jedoetoen, welke boven verschillende psalmen vermeld staan (zie ook 2 Kronieken 5:12).

De periode van de tweede tempel eindigt met de verwoesting van de tweede tempel in 70 CJ tijdens de opstand van de joden tegen de romeinen. Daarmee komt voorgoed een eind aan de tempelmuziek. Een nieuwe periode breekt aan, waarin de synagoge het brandpunt wordt van de liturgische muziek in het jodendom.

3.    De wording van de synagogale zang (ca. 70 - 500 CJ)


Na de verwoesting van de tempel in 70 CJ werd het gebruik van instrumenten in de synagoge verboden, waardoor synagogale muziek een louter vocale aangelegenheid is geworden. Hoewel de synagoge al bestond in de tijd van de tweede tempel, werd zij nu het belangrijkste instituut voor de joodse eredienst. De gebeden werden gezien als vervanging voor de offers. De taak van het synagogale lied werd gezien als 'de dienst van het hart'. Kwam men vroeger in de tempel tot de Heilige, geprezen zij Hij, met allerlei offergaven, nu bracht men in de synagoge in plaats daarvan zijn gevoelens, ervaringen en gedachten tot Hem in de dienst der gebeden. Aanvankelijk was er geen speciale functionaris om de dienst te leiden. Ieder lid van de gemeente kon worden opgeroepen om als 'afgezant van de gemeente' (sjêli'ach tsibboer) de dienst te leiden. Daarom moest de muziek eenvoudig te onthouden en uit te voeren zijn.

De psalmodie
Een vorm van muziek die aan die voorwaarde voldoet, is die van de zogenaamde psalmodie. Dit is een vorm van gezongen bijbellezing en gebed, waarbij elke vershelft uit drie muzikale elementen bestaat:

  • het meestal laag ingezette, uit enkele tonen bestaande initium;
  • de hoger gelegen, langdurig herhaalde reciteertoon;
  • de middencadens bij de eerste vershelft en de slotcadens bij de tweede vershelft.


Deze psalmodie is de archetype van de synagogale zang, gemakkelijk te onthouden en uit te voeren. Ze is bewaard gebleven in vele joodse gemeenschappen door de eeuwen heen. De psalmodische wijze van zingen is ook de oudste zangwijze van de katholieke, orthodoxe en syrische kerken. Zij is bekend uit de gregoriaanse kerkmuziek. Aangezien psalmodie niet bekend is uit de grieks-romeinse muziek, en het christendom alleen in de vroegste tijd contact met het jodendom heeft gehad, moet de psalmodische zangwijze door de christenen tegelijk met de Bijbel van de synagoge zijn overgenomen. Dit wijst erop dat de psalmodie waarschijnlijk al stamt uit de tijd van de tweede tempel.

In tegenstelling tot het gregoriaans, waar het patroon van de psalmodie ongewijzigd wordt gehandhaafd door de hele psalm heen, komt men in de synagogale wijze van psalmodiëren tal van variaties op dit patroon tegen. De belangrijkste variaties zijn:

  • De responsorische psalmodie, waarbij verschillende groepen zangers elkaar op verschillende manieren kunnen afwisselen. Hierbij kunnen een voorzanger en de gemeente elkaar afwisselen bij het zingen van hele verzen of vershelften. Ook kan de voorzanger het initium inzetten waarna de gemeente invalt. De derde mogelijkheid is dat de gemeente eerst bij de cadens invalt.
  • Een vers of versdeel kan gebruikt worden als refrein, dat gezongen wordt door de gemeente.
  • De uitroep 'hallêloejah' (prijst de Eeuwige) kan worden tussengevoegd als scheiding tussen verzen.
  • De vershelften worden bij voorkeur op verschillende toonhoogten gezongen.
  • De reciteertoon hoeft niet rigide te zijn, maar kan kleine variaties bevatten.
  • Het initium kan zowel verdubbeld worden als geheel achterwege worden gelaten.
  • Verschillende psalmodische patronen kunnen binnen één psalm verenigd worden.


De oude psalmodische zangwijze wordt nog steeds veelvuldig gebruikt door joodse gemeenschappen over de hele wereld.

Kantileren van bijbelteksten
De tekst van de Bijbel werd altijd gezongen en dat gebeurde zowel in de synagoge als thuis, en op school op dezelfde manier. De christelijke kerk nam het zingen van de (griekse) bijbelteksten over van de synagoge (waar de taal overigens hebreeuws was). De westerse, roomskatholieke tak van de kerk bewaarde deze bijbelzang in haar eenvoudigste vorm en bracht haar niet verder tot ontwikkeling. De oosterse, grieksorthodoxe tak van de kerk heeft deze bijbelzang wel verder ontwikkeld, welke ontwikkeling parallel liep met de ontwikkeling van het kantileren van de hebreeuwse bijbeltekst in het jodendom.

De joodse bronnen wijzen uit dat het kantileren van de bijbeltekst in de 2e eeuw CJ al een oude, gevestigde gewoonte was. Volgens de Talmoed werden bijbelverzen opgedeeld in zinsdelen op grond van de betekenis en op grond van het ritme bij het spreken. Deze indeling werd 'piessoeq tê'amiem' (indeling op grond van 'goede smaak' of 'betekenis') genoemd en was een mondelinge traditie, welke door de onderwijzers aan de kinderen werd geleerd. In deze tijd waren er in de tekst van de bijbelboeken nog geen geschreven accenten, die de indeling van de tekst konden vastleggen. Bij het leren van de 'piessoeq tê'amiem' werd gebruik gemaakt van chironomie, dat wil zeggen dat met behulp van hand- en vingerbewegingen de indeling van de verzen in zinsdelen werd aangegeven. De wijze van bijbelkantileren kwam waarschijnlijk overeen met de wijze waarop dit vandaag nog steeds gebeurt door jemenitische en boecharaanse joden. Zij negeren de latere, geschreven accenten en kantileren op een veel eenvoudiger wijze, die erg veel lijkt op de psalmodie.

De oudheid van deze wijze van kantileren wordt bewezen door haar gebruik in de roomskatholieke kerk van oudsher. In de grieks-romeinse cultuur zijn geen parallellen gevonden van psalmodie en het melodisch voordragen van teksten op deze manier. Daarom ligt het voor de hand te veronderstellen dat de christelijke kerk ook deze muzikale vormen heeft overgenomen van de synagoge.

Gezongen gebeden in vroege synagogale stijl
Gedurende de eerste periode van de synagogale muziek werd de voorzanger gekozen uit de rijen der gemeenteleden. De melodieën van de gebeden moesten daarom eenvoudig zijn en tegelijkertijd gemakkelijk aan te passen aan langere of kortere teksten. Aan deze eisen voldoen de traditionele gebedsvormen (noesachiem) die nog vandaag in de oosterse en westerse synagogen in algemeen gebruik zijn. Hoewel de huidige melodieën niet tot die van de oude synagoge gerekend mogen worden, kan men wel zeggen dat het principe van zingen volgens een 'noesach' zeer oud is. Het melodische patroon van een noesach bestaat uit verschillende motieven, die niet een gefixeerd ritme of metrum hebben, maar eerder melodische 'formules' zijn, die uitgebreid en ingekort kunnen worden afhankelijk van de tekst die gezongen wordt. Deze motieven kunnen herhaald worden of worden weggelaten, ze kunnen van plaats worden verwisseld of door de zanger worden gevarieerd.

Volksmuziek

Instrumenten werden weliswaar geweerd uit de synagogale liturgie, maar voor muziek buiten de synagoge werden zij wel degelijk gebruikt. Met name de trommel, de fluit en de langhalsige luit worden genoemd. Muziek werd gebruikt om eentonige arbeid te verlichten, werd gehoord in herbergen en speelde een rol bij allerlei sociale bijeenkomsten. De geestelijke leiders van de babylonische joden maakten weliswaar bezwaar tegen het maken van volksmuziek, omdat zij dat niet passend vonden voor het volk dat leefde in rouw om de verwoesting van de tempel. In Palestina echter was van een dergelijk verzet niets merkbaar. Daar werd integendeel het maken van muziek tijdens huwelijksfeesten gezien als een religieuze plicht. Het spelen op de fluit bij huwelijken en begrafenissen was een algemeen geaccepteerd verschijnsel onder joden in deze tijd. Overigens is er geen strikte scheiding tussen volksmuziek en religieuze muziek. Anders gezegd, volksmuziek heeft in het algemeen een inhoud die op een of andere manier met de godsdienst in verbinding staat, vaak zelfs er geheel door bepaald wordt.

Het karakter van de muziek
Voor de beoordeling van met name de joods-liturgische muziek moet men zich realiseren, dat er een groot verschil bestaat tussen de wijze waarop in het christendom tegen de eredienst wordt aangekeken en de wijze waarop dat in het jodendom gebeurt. In het christendom is het doel van de eredienst 'de hemel op aarde te doen neerdalen'. In het jodendom is het doel van de eredienst 'de aarde tot de hemel te verheffen'. Christelijke liturgische muziek moet daarom een imitatie zijn van de ideale, hemelse muziek zoals deze door de engelen voor Gods troon ten gehore wordt gebracht. Joodse liturgische muziek daarentegen moet in de eerste plaats de gevoelens en ervaringen van de mens nader tot het goddelijke brengen. Het streven naar perfectie en bovenaardse schoonheid is de joods-liturgische muziek - in tegenstelling tot de christelijke - van oorsprong vreemd. De joodse muziek moet beoordeeld worden vanuit haar oorspronkelijke intentie uitdrukking te willen geven aan menselijke gevoelens, zonder schoonheid ter wille van de schoonheid zelf voort te willen brengen. De verzelfstandiging van het streven naar schone klanken is voor de synagoge in feite een vreemde invloed, die zich eerst in latere tijd doet gelden.

4.    Het ontstaan van het chazzanoet (500 - 950 CJ)


In deze periode is er duidelijk sprake van een aantal nieuwe ontwikkelingen in de synagogale liturgie.

De Masoretische accenten
Vanaf de 6e eeuw doet zich bij het kantileren van de bijbeltekst een nieuwe ontwikkeling gelden. De tekst, die tot dan was ingedeeld op grond van betekenis (piessoeq tê'amiem), welke indeling mondeling werd overgedragen, werd vanaf nu voorzien van accenttekens ten dienste van het lezen. De joodse bijbelgeleerden die zich daarmee bezig hielden, worden de 'masoreten' genoemd. Vandaar dat men spreekt van 'masoretische accenten'. Deze tekens maakten een ontwikkeling van het kantileren mogelijk die verliep van eenvoudig naar gecompliceerd. Begon het met twee accenttekens bij een heel vers, het eindigde met twee leesaccenten bij elk woord. Het kantileren van de Bijbel werd zodoende een geleerde kunst. Groepen van dergelijke accenten werden verbonden met bepaalde muzikale motieven, waardoor een vorm van kantileren ontstond die sterk verschilde van de oude psalmodische manier.

Het systeem van de masoretische accenten is echter te ingewikkeld om volledig te worden nagevolgd. In vele gemeenschappen in het Midden-Oosten en Centraal-Azië houdt men zich er in het geheel niet aan en is men een eenvoudige, oude, psalmodieachtige wijze van kantileren blijven gebruiken.

Het ontstaan van pijoetiem
Eveneens vanaf de 6e eeuw worden er in de synagogale liturgie tal van hymnen opgenomen. Het woord 'pijoet' is een grieks leenwoord, hetgeen erop duidt dat joodse dichters onder de invloed kunnen zijn gekomen van de griekstalige poëzie. Daarin speelt het consequent hanteren van rijm en de indeling van een gedicht in coupletten met eenzelfde structuur een belangrijke rol. Dit zijn kenmerken die de oude hebreeuwse poëzie vreemd zijn. De melodie van een pijoet is meestal opgebouwd uit één regel die steeds met allerlei variaties wordt herhaald. Deze methode van 'eindeloze variatie' is karakteristiek voor de oosterse stijl van het joodse lied. De asjkenazische (oosteuropese) wijze van zingen van pijoetiem lijkt meer op de noesach-methode.

De chazzan en het chazzanoet
De pijoet als kunstig gezongen poëzie vroeg om een begaafd solist. In de laatste eeuwen van het eerste millennium CJ ontstond de functie van de chazzan, zoals we die vandaag nog steeds kennen in de synagoge. Voordien bestond er reeds een functie met de naam 'chazzan', maar deze hield voornamelijk het toezicht op de gang van zaken tijdens de dienst in. Als zodanig was de chazzan voorheen een assistent van de overste van de synagoge. Toen de functie van chazzan eenmaal die van deskundig voorzanger was geworden, werd van het woord 'chazzan' vervolgens het woord 'chazzanoet' afgeleid. Dit woord wordt enerzijds gebruikt voor de officiële post van chazzan (vergelijk 'professor' en 'professoraat'), anderzijds voor de specifieke melodieën en de muzikale stijl van een bepaalde chazzan of van een groep chazzaniem. Chazzanoet ging in de middeleeuwen over van vader op zoon. Hierdoor ontstonden er families van chazzaniem, die onderling door huwelijk weer verbonden werden. Chazzaniem vormden daardoor op den duur een gesloten sociale groep, zoals bij zovele beroepsgroepen in die tijd het geval was.

Het muzikale karakter van dit vroege chazzanoet wordt gekenmerkt door melodieën met kleine toonsafstanden. Sprongen over grotere toonintervallen werden vermeden. Wel kon de chazzan zijn muzikale creativiteit uitleven in improvisaties.

5.    Latere ontwikkelingen in het chazzanoet

Het chazzanoet heeft in de loop der eeuwen verschillende ontwikkelingen ondergaan. Een daarvan begon in de 10e eeuw, toen voor het eerst een chazzan zich liet begeleiden door een jongenssopraan en een bariton. Sindsdien heeft ook in de synagoge het koor zijn intrede gedaan. Verder ontstonden er in de loop der eeuwen verschillen tussen de vele joodse gemeenschappen in de wereld met betrekking tot de ideeën en de smaak waaraan het chazzanoet moest voldoen. Deze verschillen werden ingegeven onder andere door de verschillende culturen waarin men leefde en de verschillende historische ontwikkelingen die men meemaakte. En hoewel de synagogale liturgie over de hele wereld grotendeels gelijk bleef, ontstonden er grote verschillen tussen het chazzanoet in het ene land en het andere. Deze plaatselijke gebruiken van het chazzanoet noemt men 'minhag' (plaatselijke gewoonte). Zo ontstond er in het chazzanoet 'minhag asjkenaz' (Noord- en Oosteuropees chazzanoet), 'minhag sefarad' (chazzanoet van Spanje, Noord-Afrika, Griekenland), 'minhag italiah', 'minhag roemaniah' enz. Maar ook binnen één streek konden er verschillen ontstaan tussen verschillende plaatsen, die dan hun eigen chazzanoet ontwikkelden.

Een van de meest recente ontwikkelingen in de geschiedenis van het chazzanoet werd ingezet in de 19e eeuw met de emancipatie van de joden. Door het ontstaan van verschillende joodse groeperingen zoals de orthodoxie, de conservatives en de reformbeweging zijn er ook in één plaats vaak sterk verschillende soorten chazzanoet ontstaan. Omstreden kwesties zijn bijvoorbeeld de invoering van orgels in synagogen, en de invloed van de niet joodse muziek op het chazzanoet met name die van de opera, daar veel chazzaniem de functie van chazzan combineerden met die van operazanger. De 19e en 20e eeuw hebben veel componisten voortgebracht die composities voor het chazzanoet maakten.

Samenvattend kunnen we stellen dat de joodse muziek zich sinds de oudheid en de middeleeuwen ononderbroken heeft ontwikkeld, een ontwikkeling die nog steeds doorgaat. De invloed van de joods-liturgische muziek op de liturgische muziek van het christendom is groot geweest, terwijl in de latere tijd ook de joods-liturgische muziek zelf de invloed van haar europese omgeving heeft ondergaan. Om die beide redenen is de joods-liturgische muziek niet alleen uit religieus oogpunt maar ook uit muzikaal oogpunt een belangrijk onderdeel van onze cultuur.

Literatuur

Bijbels-Historisch Woordenboek, B. Reicke en L, Rost, Utrecht/Antwerpen, 1969, onder: Muziek.
Encyclopaedia Judaica, Jeruzalem, 1972, onder: Music.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in: Judaica Bulletin 7 nr. 2, jaunari 1994.
This is the website of Peter van 't Riet