Artikelen - Jodendom

Joodse groeperingen in de tijd van Jezus - Peter van 't Riet - 1993

In zijn beschrijving van het Jodendom in het land Israël in de eerste eeuw C.J. noemt de toenmalige joodse geschiedschrijver Flavius Josefus de drie belangrijkste joodse groeperingen bij naam: Sadduceeën, Farizeeën en Essenen (1). Op één plaats voegt hij daaraan als vierde groepering de Zeloten toe, maar merkt daarbij op dat zij in alles op de Farizeeën lijken met als enige uitzondering, dat zij een hartstocht voor vrijheid hebben die bijna onoverwinnelijk is, aangezien zij er van overtuigd zijn dat alleen God hun heer en meester is. Daarom gingen zij het gebruik van geweld tegen de romeinse bezetter niet uit de weg (2).

Over de Sadduceeën en Farizeeën worden we ook geïnformeerd door de rabbijnse literatuur en het Nieuwe Testament. Met name de groep van de Essenen kennen we vanaf 1947 door de vondst van de Dode-Zeerollen eveneens uit hun eigen geschriften (3). De geest van het Zelotisme kunnen we bijvoorbeeld leren kennen uit een geschrift als de Bijbelse Geschiedenis van Pseudo-Philo (4). Het is een geschrift van een joodse auteur uit de eerste eeuw C.J., dat in latijnse vertaling is overgeleverd binnen het Christendom, maar oorspronkelijk werd geschreven in het Hebreeuws (5). Daarnaast moeten we nog een vagere maar waarschijnlijk grotere groep onderscheiden, te weten die van het `gewone volk' (in het Hebreeuws: am ha-árets). Hierover vinden we enige informatie in de rabbijnse literatuur.

De joodse bevolking van het land Israël in de tijd van Jezus is echter ook nog op andere wijzen ingedeeld geweest, indelingen die meestal dwars door de vorige heenliepen, waardoor een goede beeldvorming omtrent de toenmalige joodse samenleving gekompliceerd wordt. Zo kan men onderscheid maken naar landstreek: Judeeërs (6), Galileeërs, Aramees en Grieks sprekende Joden uit de diaspora (7). Weer een andere indeling is die in priesters, Levieten en niet-levitische Joden. Ook kan men nog onderscheid maken tussen de bevolking in de steden en die op het platteland.

Niet aan al deze groepen zullen we in dit artikel aandacht besteden. In de volgende paragrafen geven we korte beschrijvingen van de Sadduceeën, Farizeeën, Essenen, Zeloten en het gewone volk.

De Sadduceeën (8)
De Sadduceeën vormden een aristokratische groepering van voorname priesterfamilies, grootgrondbezitters en rijke kooplieden in en om Jeruzalem. De sadducese hoge- of overpriesters hadden het bestuur over de tempel en de offerdienst in handen en werkten om dat zo te houden samen met de romeinse bezetter. Zij hadden een grote invloed op het Sanhedrin, het hoogste bestuurs- en rechtscollege van het Jodendom. Hun belangrijkste zorg was de ongestoorde voortgang van de tempeldienst. Zij erkenden alleen het letterlijke gezag van de schriftelijke Tora en pasten de voorschriften ervan, inklusief lijf- en doodstraffen, letterlijk toe. De toepassing van de schriftelijke Tora, zoals die door de schriftgeleerden na de tijd van Ezra was ontwikkeld en doorgegeven in de mondelinge Tora, en waarin bijvoorbeeld lijfstraffen werden geïnterpreteerd als geldelijke vergoedingen, werd door de Sadduceeën niet erkend. Ook beschouwden zij de profetische geschriften niet als bindend en moesten zij niets hebben van bepaalde religieuze voorstellingen welke direkt aan de profeten ontleend werden. Zo verwierpen zij:

  • het geloof in het optreden van engelen (dat wil zeggen het geloof in een voortgaande openbaring door middel van boodschappers van God);
  • het geloof in de opstanding der doden (dat wil zeggen de mogelijkheid dat het optreden van een individu of van een groep eerst na de dood of door onderdrukking en vervolging heen gerechtvaardigd zal worden);
  • het geloof in de komst van messias-figuren en de messiaanse tijd (dat wil zeggen het geloof dat God leiders uit het volk zal doen opstaan vergelijkbaar met Jozef, Mozes, Aäron, David of Elia, die Israël zullen bevrijden van de religieuze en politieke onderdrukking door de Romeinen).


De Sadduceeën geloofden niet dat God zich bezig houdt met elk onderdeel van het menselijk leven. Alleen die levensverrichtingen die letterlijk voorgeschreven zijn in de Tora moeten worden nagekomen. Alle andere kan de mens naar eigen inzicht zelf bepalen. Het gevolg van deze opvattingen was dat de Sadduceeën sterk onder invloed van de grieks-romeinse cultuur hebben gestaan, hetgeen hen vervreemde van het merendeel van het gewone joodse volk, dat trouw bleef aan de traditionele gebruiken en opvattingen.

De naam 'Sadduceeën' is zeer waarschijnlijk afkomstig van de naam van de priester Zadok uit de tijd van David en Salomo (2 Samuël 8:17; 15:24; 1 Koningen 1:34 e.v.) aan wiens afstammelingen het bestuur van de tempel en het verrichten van de offerdienst werd opgedragen (Ezechiël 40:46; 43:19; 44:10-16). Als duidelijke groepering in het Jodendom hebben de Sadduceeën bestaan vanaf ca. 200 v.C.J. Met de verwoesting van Jeruzalem en de tempel in 70 C.J. verdwijnen zij definitief van het toneel der geschiedenis en wordt de leidinggevende positie binnen het Jodendom overgenomen door de rabbijnen, de opvolgers van de Farizeeën.

De Farizeeën (9)
De Farizeeën behoorden vooral tot de stedelijke middenklasse. Hun godsdienstig terrein was dat van de synagogen en de aanverwante leerhuizen. Zij zijn te beschouwen als de opvolgers en aanhangers van de schriftgeleerden, die in de eeuwen na Ezra van generatie op generatie het volk onderwezen en de toepassing van de Tora op alle terreinen van het leven uitwerkten, al naar gelang de omstandigheden zich wijzigden. Zij waren erop uit Gods koningschap over Israël te vestigen door op basis van de Tora een samenleving in de samenleving te creëren. Daarbij, en dat onderscheidt hen met name van de Sadduceeën erkenden zij naast het gezag van de schriftelijke Tora, ook dat van de mondelinge Tora die zij eveneens beschouwen als door God te zijn gegeven aan Mozes op Sinai. Deze mondelinge Tora maakt het hen mogelijk de schriftelijke Tora niet slechts naar de letter maar ook naar de geest te interpreteren.

De Farizeeën hebben een gematigde interesse in het uitoefenen van politieke invloed gehad, maar zijn er op zich niet wars van geweest. Als de gelegenheid daar is en het niet ten koste gaat van de door hen voorgestane levenspraktijk, zullen zij politieke aktiviteiten ten behoeve van het welzijn van het volk en ten gunste van hun religieuze en maatschappelijke standpunten niet schuwen. Daarbij wezen zij in het algemeen het gebruik van geweld als politiek middel af, omdat zij geloofden dat de geschiedenis in Gods handen was. Slechts de vrees voor God, dat wil zeggen de vrije keuze van de mens om volgens de Tora te leven, was door God aan de mens geschonken. Op dezelfde gematigde manier nemen zij deel aan het tempelbedrijf in Jeruzalem, dat zij naar hun opvattingen trachten te hervormen door te participeren in het Sanhedrin en door de sadducese priesterelite onder druk te zetten.

Kenmerkend voor de Farizeeën is, dat zij bepaalde reinheidsvoorschriften en rituele wassingen, welke oorspronkelijk alleen de offerdienst betroffen, tot het dagelijkse leven van alle Joden hebben uitgebreid. Eveneens gingen zij zeer skrupuleus om met de betaling van de tienden, de belasting in natura ten behoeve van de tempeldienst. Daarmee haalden zij de materiële dienst aan God uit het isolement van de tempel, waarin deze door de Sadduceeën was "opgesloten". Elke Jood, waar hij ook woonde, moest zich op bepaalde momenten en bij bepaalde handelingen beschouwen, alsof hij in de tempel van Jeruzalem was. En van alle agrarische produkten die een Jood produceerde, werd nauwkeurig bepaald of zij onder de heffing van de tienden vielen of niet.

Zonder de tempeldienst te verwerpen of te willen ondermijnen zijn de Farizeeën er zo op uit geweest het joodse volk te doen leven als 'een koninkrijk van priesters en een heilig volk' (Exodus 19:6). Daarom bleven zij ook tussen het 'gewone volk' leven, maar zonderden zich op bepaalde momenten van het volk af ten behoeve van hun religieuze praktijk. Hun naam 'Farizeeën' betekent dan ook `afgescheidenen' en is kwa betekenis verwant met het hebreeuwse begrip 'heiliging' (10), dat wil zeggen het zich afzonderen terwille van de juiste levenspraktijk. De Farizeeën erkenden het gezag van de profetische boeken en in hun levensbeschouwing speelden opvattingen als de liefde van God voor al zijn schepselen, de opstanding der doden, een voortgaande openbaring bijvoorbeeld door middel van het optreden van engelen, beloning en straf voor goed of slecht handelen gegeven na dit leven, een belangrijke rol.

Voor een juiste beoordeling van de polemiek die in de evangeliën tegen de Farizeeën gevoerd wordt, is het van belang in de gaten te houden dat de Farizeeën geen homogene religieuze stroming in het toenmalige Jodendom vormden. Het Farizeïsme is een pluriforme beweging geweest met strengere en mildere vleugels. De Talmoed spreekt eufemistisch over zeven soorten Farizeeën, waarvan er tenminste vijf kryptisch, maar niet te min zeer kritisch omschreven worden (11). Een van deze zeven soorten wordt b.v. de 'Farizeeër die zijn plicht nakomt' genoemd. Het kommentaar in de Gemara bij deze omschrijving luidt dan: `Dat is toch lovenswaardig!? Echter, deze [Farizeeër] zegt: Welke plicht rust [er eigenlijk] nog op me, dan zal ik die vervullen.' Waarmee hij zelfvoldaan wil zeggen, dat er geen plicht is die hij niet nakomt (11). Deze pluriformiteit onder de Farizeeën wordt te vaak over het hoofd gezien en is derhalve te weinig onderzocht.

Voorts waren de Farizeeën vooral gevestigd en invloedrijk in Judea. Bij uitzondering kwamen zij echter ook voor in sommige steden van Galilea (12). Het centrum van hun beweging bevond zich in Jeruzalem. Ook dit is een belangrijk achtergrondgegeven bij de wijze waarop de evangeliën over de Farizeeën spreken.

De Essenen (13)
De Essenen vormden een beweging waarin de leiding berustte bij een deel van de lagere priesterschap, en wel dat deel dat niets moest hebben van de manier waarop de sadducese priesters de tempel in Jeruzalem bestuurden en de offerdienst praktiseerden. De Essenen leefden in afgesloten "kloosterachtige" gemeenschappen op het 'platteland' en in de woestijn van Judea. Daar bereidden zij 'in de woestijn' de komst van de messiaanse tijd voor, waarin zij in staat gesteld zouden worden de ware tempeldienst in Jeruzalem te hervatten. In hun gemeenschappen werd het leven geregeld volgens een zeer strikte toepassing van de Tora, waarbij vooral de reinheidsvoorschriften werden nageleefd, alsof zij reeds als priesters in de tempel van Jeruzalem leefden. Aangezien God de verlossing elk moment kon doen aanbreken, moesten zij op elk moment in een zodanige toestand van reinheid verkeren, dat zij direkt de offerdienst in Jeruzalem konden `overnemen' van de slechte sadducese overpriesters. Vandaar dat reinigingsbaden een grote rol speelden in het dagelijks leven van de Essenen, evenals de gemeenschappelijke maaltijden die plaatsvonden volgens een bepaald tempelritueel.

De Essenen leidden in afgesloten gemeenschappen een eenvoudig leven, waarin zij hun bezittingen deelden in gemeenschappelijk eigendom. Een groot deel van hun tijd besteden zij aan de studie van de Tora. Inspiratie putten zij ook uit de boeken van profeten zoals Jesaja en Habakuk. Hun verwachtingen omtrent de nabije verlossing legden zij vast in eigen geschriften met een sterk apokalyptisch karakter. Niet geheel duidelijk is of zij de tempeldienst in Jeruzalem in alle opzichten meden. Waarschijnlijk brachten zij geen dierlijke offers, maar wel offers van landbouwprodukten. Zeker is dat zij zich geheel afzijdig hielden van de politieke situatie in Jeruzalem. Hierin verschilden zij sterk van de Farizeeën met wie zij overigens kwa opvattingen veel verwantschap vertoonden. Zij geloofden in het voortbestaan na de dood, zij verwachtten de komst van messiasfiguren en beperkten de uitleg en toepassing van Tora en profeten niet tot de letterlijke betekenis van de tekst. Het belang van de Essenen voor de interpretatie van het Nieuwe Testament is vandaag nog volop in diskussie. Met name het Evangelie van Johannes heeft sterk esseense trekken.

De Zeloten
Het woord 'Zeloten', afkomstig uit het Grieks, betekent 'ijveraars' en is de aanduiding voor de joodse verzetsbeweging tegen de Romeinen, die vanaf het begin van de eerste eeuw C.J. aan omvang en invloed groeide en tenslotte in 66 C.J. in het hele land Israël de opstand tegen de Romeinen wist door te zetten. Deze opstand, die voor toenmalige begrippen zeer lang duurde, werd in het jaar 70 C.J. bloedig onderdrukt met de totale verwoesting van Jeruzalem en de tempel. Het woord 'ijveraars' heeft van origine een gunstige klank en verwijst in het Hebreeuws (kanna'iem) rechtstreeks naar iemand als Pinchas, de kleinzoon van Aäron, die in Num. 25 na zijn gewelddadig ingrijpen wordt geprezen om zijn ijver voor God. Ook de profeet Elia staat bekend om zijn ijver voor de Eeuwige (1 Koningen 19:10, 14).

Behalve hun totale verwerping van elke gehoorzaamheid aan of samenwerking met de Romeinen hebben de Zeloten zich waarschijnlijk niet als godsdienstige groep onderscheiden van andere joodse groepen in die tijd. Eerder is het zo, dat Joden van allerlei groeperingen in de loop de jaren hun gelederen zijn komen versterken: Farizeeën, Essenen en vooral velen uit de 'am ha-árets', het gewone volk. Slechts de Sadduceeën ontbraken in hun midden. Wat al deze zelotische Joden gemeen hadden, was hun economische en politieke ontworteling, teweeggebracht door het falende bestuur van de romeinse stadhouders. Ook deelden zij hun religieus geïnspireerde afkeer van het romeinse en sadducese bestuur over Jeruzalem en het land Israël.

Onder de Zeloten en hun sympathisanten leefde een hooggespannen messiasverwachting met een duidelijk militaire inslag. Zij namen grote risico's bij het aangaan van gewelddadige konfrontaties met de Romeinen in de vaste overtuiging, dat God elk moment zijn messias openbaar zou kunnen maken. Vele van hun leiders beschouwden zichzelf of werden door hun aanhangers beschouwd als messias-figuren. Ook schuwden sommige zelotische groeperingen niet hun joodse tegenstanders of vermeende tegenstanders uit de weg te ruimen. Bekend is bijvoorbeeld de groep der Sikariërs, wat zoiets als 'messenmannen' betekent, die niet terugschrokken voor politieke moorden in eigen joodse gelederen (14).

Ook na de verwoesting van Jeruzalem en de tempel in 70 C.J. bleef de geest van het Zelotisme nog lange tijd het Jodendom beïnvloeden. Nog in 117 C.J. en 132 C.J. braken er in de diaspora resp. het land Israël grote joodse opstanden uit tegen de Romeinen. In 'Lukas, de Jood' hebben we laten zien dat het Evangelie van Lukas en de Handelingen der Apostelen zich laten lezen als een betoog van Lukas tegen de aan het eind van de eerste eeuw C.J. nog rondwarende geest van het Zelotisme (15).

Het "gewone" volk
Het is zeer de vraag of we met bovenstaande vier joodse groeperingen uit het land Israël in de eerste eeuw C.J. het grootste deel van de joodse bevolking hebben beschreven. Echter wel het meest invloedrijke deel. Een groot deel van het volk zal echter niet duidelijk tot een van deze stromingen hebben behoord. In de rabbijnse literatuur is regelmatig sprake van de 'am ha-árets', het volk van het land (16). Zij worden dan meestal in negatieve zin vergeleken met de Farizeeën, omdat zij zich weinig of niet bezighouden met de bestudering van de Tora en zich niet of in mindere mate houden aan de farizese regels met betrekking tot reinheid en het betalen van de tienden. In rituele kwesties hebben zij in de ogen van de Farizeeën de status van een 'zav', dat wil zeggen iemand op wie de Tora-voorschriften omtrent vloeiingen (Leviticus 15:1-15, 19-24) van toepassing zijn. Vele halachische (joods-wettelijke) voorschriften uit die tijd zijn bedoeld geweest de onderlinge verhoudingen tussen de Farizeeën en het gewone volk te regelen. Daaruit blijkt overigens, dat de Farizeeën zich niet totaal van de `am ha-árets' hebben willen afzonderen. Ongetwijfeld is er ook vanuit het `gewone volk' kritisch op de Farizeeën gereageerd, omdat zij met hun reinheids- en tiendenvoorschriften het dagelijkse leven van de armste lagen der bevolking er niet gemakkelijker op maakten. Het is juist deze kritiek die in een deel van de evangeliën zijn weerslag gevonden lijkt te hebben.

Vaak worden de 'am ha-árets' in verband gebracht met de lagere sociale groeperingen in Galilea. Deze boeren en vissers uit Galilea stonden in Judea bekend om hun slechte uitspraak van het Aramees (zie ook Mark. 14:70; Mat. 26:73) en hun onzorgvuldig gedrag met betrekking tot religieuze voorschriften (17). De term 'am ha-árets' wordt daarom in de rabbijnse literatuur eveneens gebruikt om religieus niet onderlegde lieden aan te duiden, ook als deze tot de hogere sociale klassen behoren (18). Overigens heeft ook Judea haar 'gewone volk' gehad, gezien de vele uitspraken uit de kring der vooral in Judea woonachtige(19) Farizeeën, waarin zij hun 'chaveriem' (kameraden) afzetten tegen de 'am ha-árets' (20). Maar omdat in Judea de stedelijke Sadduceeën en Farizeeën de samenleving domineerden, heeft de term 'Judeeër' in tegenstelling tot 'Galileeër' nimmer de associatie van 'am ha-árets' gekregen.

Het is met name dit `gewone volk' dat in de evangeliën op de achtergrond voortdurend een belangrijke, maar ambivalente rol speelt en waaruit vooral de groepering der Zeloten vele aanhangers tot zich getrokken heeft.

De plaats van Jezus in het toenmalige Jodendom
Als we de evangeliën lezen tegen de achtergrond van de joodse samenleving in de eerste eeuw C.J. en we richten ons daarbij vooral op de synoptische evangeliën (Markus, Matteüs en Lukas), dan is het duidelijk dat we Jezus moeten plaatsen ergens tussen de Farizeeën en de am ha-árets. Voortgekomen uit de sfeer van de galilese am ha-árets heeft Jezus scherpe kritiek gehad op een al te zwaar aangezet Farizeïsme. Maar ondanks zijn kritiek op de Farizeeën vertoont zijn leer grote overeenkomsten met de leer der Farizeeën en wel speciaal met de meer "verlichte" farizese school van Hillel. Van alle farizese groepen hield de school van Hillel nog het meest rekening met de noden van het gewone volk. Maar tegelijkertijd, en ook daarin vindt men de overeenkomst, wees de school van Hillel in meerderheid het gewelddadige optreden van de Zeloten af (21). Het was nu juist deze school van Hillel die na de verwoesting van Jeruzalem in 70 C.J. de grondlegger werd van het huidige rabbijnse Jodendom. Het Christendom staat dus - wat zijn oorsprong betreft - dichter bij het huidige Jodendom dan menigeen denkt.

Noten

1.    Jos. Ant. 13.171-173.
2.    Jos. Ant. 18.2-17, 23.
3.    T.S. Beall, Josephus' description of the Essenes illustrated by the Dead Sea Scrolls, 1988, passim.
4.    Zie hiervoor mijn bijdrage aan Judaica-Bulletin 4.3.
5.    P.W. van der Horst, De bijbelse geschiedenis van Pseudo-Philo, 1990, p. 8.
6.    Het griekse woord dat in het Nieuwe Testament wordt gebruikt is `iudaios'. Het kan zowel `Jood' als `Judeeër' betekenen. Vaak wordt in vertalingen ten onrechte met `Jood' vertaald, terwijl `Judeeër' meer voor de hand ligt.
7.    De laatsten worden in Joh. 12:20 zelfs `Grieken' genoemd.
8.    Zie voor de nu volgende beschrijving b.v. Encyclopaedia Judaica (E.J.), onder: Sadducees.
9.    De meeste informatie voor deze paragraaf werd ontleend aan E.J., onder: Farizeeën.
10.    S. Safrai, Das jüdische Volk im Zeitalter des Zweiten Tempels, 1970, p. 108 e.v.
11.    B. Sotah 22b (zie: L. Goldschmidt, Der Babylonischer Talmud, 1966, deel 6, p. 82, nt. 100).
12.    G. Vermes, Jesus the Jew, 1973, p. 56-57.
13.    Zie b.v. E.J., onder: Essenes; Beall, 1988, passim.
14.    E.J., onder: Sicarii.
15.    W.J. Barnard en P. van 't Riet, Lukas de Jood, 1984, p. 164 e.v.
16.    Zie b.v. E.J., onder: Am Ha-arez.
17.    Vermes, 1973, p. 52 e.v.
18.    E.J., onder: Am Ha-arez, k. 835. Vergelijke de dubbele betekenis van ons woord `boer'.
19.    Vermes, 1973, p. 56-57.
20.    E.J., onder: Am Ha-arez, k. 835.
21.    Zie voor een uitgebreidere verhandeling daarover: W.J. Barnard en P. van 't Riet, Lukas de Jood, Kampen, 1984, p. 141-154.

Dit artikel verscheen eerder in: Judaica Bulletin 6 nr. 3, april 1993. Uitgebreidere informatie over joodse groepen in de tijd van Jezus is ook te vinden in het boek Lukas de Jood.
This is the website of Peter van 't Riet