Artikelen - Filosofie

Leerling, kind of knecht? - Peter van 't Riet - 2007
Over het al of niet bestaan van een joods-christelijke-islamitische traditie

Het is moeilijk vol te houden dat zoiets als een ’joods-christelijk-islamitische traditie’ zou kunnen ontstaan. De verschillen in opvattingen over de relatie tussen God en mens zijn te groot.

Foto afgebeeld bij de publicatie van dit artikel in dagblad Trouw op 22 september 2007
De uitspraken van minister Vogelaar over de opkomst van een joods-christelijk-islamitische traditie in Nederland hebben deze zomer veel discussie losgemaakt, soms genuanceerd, soms ongenuanceerd, soms beledigend. Maar de vraag blijft waar de kwintessens van de probleemstelling ligt. Had de historicus Frank Ankersmit gelijk toen hij onlangs in dagblad Trouw betoogde dat een mix van deze tradities historisch gezien vrijwel ondenkbaar is?

Om te beginnen moeten we ons afvragen wat traditie is. Vroeger sprak men vaak over 'overlevering', maar dat woord is een beetje ouderwets geworden, waarschijnlijk vanwege bepaalde bijbetekenissen die het vooral in het christendom gekregen heeft. Daar werd het meestal in verband gebracht met 'verkondiging' en dat woord heeft weer de bijklank van 'iets wat je moet geloven, want anders....' Maar 'overlevering' zonder deze bijklanken geeft het woord 'traditie' uitstekend weer. Het is de vertaling van het Latijnse traditio: de verhalen, kennis, inzichten, gebruiken, zeden, gewoonten, die de ene generatie doorgeeft aan de volgende, nadat zij die zelf weer overgeleverd heeft gekregen van de vorige generatie.

Traditie is allereerst bedoeld voor de eigen groep: zij wordt doorgegeven binnen het verband van de eigen gemeenschap. Traditie is ook verankerd in de historie van die gemeenschap: er zijn namen en gebeurtenissen uit de voorafgaande generaties mee verbonden. En traditie ontwikkelt zich, omdat elke generatie er haar eigen bijdrage aan levert. Als die bijdrage niet leidt tot het opgeven van de kernverhalen, kernbegrippen, kernwaarden en kerngewoonten van een traditie dan kunnen we van 'dezelfde traditie' blijven spreken, ook als zij in ere wordt gehouden door groepen die er elk hun eigen varianten van hebben ontwikkeld.

Tegen de achtergrond van dit traditiebegrip is het al moeilijk vol te houden dat zoiets als een joods-christelijk-islamitische traditie überhaupt zou kunnen bestaan. De kernverhalen, kernbegrippen, kernwaarden en gewoonten van deze drie religies worden al eeuwenlang alleen binnen de eigen groep overgeleverd. De historische verankering is al sinds het begin van de christelijke jaartelling geheel verschillend. In hun verhalen komen rabbijnen, bisschoppen en imams elkaar zelden tegen en dan alleen nog maar om het gelijk van de eigen groep te demonstreren. Ten slotte hebben deze drie religies zich eeuwenlang vrijwel onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. Zelfs de politieke dominantie van het christendom en de islam over het jodendom heeft daar geen wezenlijke invloed op gehad. En toch liggen de bilaterale verhoudingen tussen jodendom, christendom en islam niet voor alle drie de combinaties gelijk.

De eerste uit het rijtje joods-christelijk-islamitisch die afvalt, is de islam. Niet omdat hij de jongste van het stel is, maar omdat hij het meest van de andere twee verschilt.

Zo beschouwt de Koran Mozes en Jezus weliswaar als grote profeten, maar duidelijk wordt gesteld dat de Tora van de joden en het Evangelie van de christenen vervalsingen zijn van de oorspronkelijke boodschap van Allah. Daarmee distantieert de islam zich van de kernverhalen van beide andere godsdiensten.

Ook het mensbeeld van de islam kenmerkt zich door een ander paradigma dan dat van jodendom en christendom. Volgens de Koran is de mens in de eerste plaats knecht of dienaar van Allah, zijn Heer. Relaties tussen God en mens als Schepper en partner in het scheppingsproces, als Vader van volwassen kinderen, of als Leraar en leerling, die kenmerkend zijn voor het jodendom, tref je in de Koran niet aan. Datzelfde geldt voor de relatie tussen de genadige Vader en zijn zondige, door Zijn Zoon verloste kinderen, die kenmerkend is voor het christendom. Uitdrukkelijk stelt de Koran tegen het jodendom en het christendom in, dat Allah geen Vader is en geen zonen heeft. Als Heer regeert Hij over zijn dienaren, die hem absolute gehoorzaamheid verschuldigd zijn.

Ook de relatie tot de aardse werkelijkheid is in de islam van een andere orde. Volgens de Koran werd de mens geschapen in het hemelse paradijs, werd hij door verzet tegen Allah daaruit verjaagd naar de aarde en zal hij, mits hij zich onderwerpt aan de islam, na de opstanding uit de doden weer naar het hemelse paradijs terugkeren. Het bestaan op aarde is alleen een tussenstation op de terugweg naar de hemel. Ook op dit punt vertegenwoordigen het jodendom en het christendom andere kernwaarden. In de Tora is de mens geschapen op aarde, uit het stof van de aardbodem, en geplaatst in het aardse paradijs met de opdracht dit te bewerken en te bewaren - anders gezegd de aarde 'paradijselijk' te maken.

Tot slot is er ook een groot verschil wat betreft de geoorloofdheid van geweld bij de verspreiding van de godsdienst. Het woord islam betekent 'onderwerping [aan Allah]' op de wijze zoals de Koran dit voorschrijft. Het woord islam is van dezelfde stam als het woord salam, 'vrede'. Dat betekent dat de ware vrede alleen bereikt wordt door onderwerping aan de leer van de Koran. Het is de opdracht van elke moslim om de hele wereld tot een toestand van islam te brengen. Dit is niet alleen een religieuze aangelegenheid, het gaat erom alle samenlevingen in de wereld islamitisch te maken. En hoewel islamitische stromingen hier verschillend mee omgaan, geldt dat bij dit streven het gebruik van geweld in beginsel geoorloofd, soms zelfs geboden is.
Ook dit ligt anders bij jodendom en christendom. Joden mogen slechts voor twee zaken geweld gebruiken: om zich te redden uit levensgevaar en om hun bestaan als gemeenschap in het land Israël veilig te stellen. Van het jodendom gaat geen gewelddadige bedreiging voor de rest van de wereld uit.

Bij het christendom ligt dit historisch gecompliceerd. Jezus verbiedt zijn volgelingen geweld te gebruiken. De eerste eeuwen hebben zij zich daaraan gehouden, tot de aanvaarding van passief martelaarschap toe. Maar onder invloed van de latere vermenging met de Romeinse staatsmacht en dienovereenkomstige herinterpretaties van het geloof heeft het christendom een eeuwenlange geschiedenis van bloedige geloofsvervolging en geloofsverbreiding gekend. Vandaag ontdekken de meeste christenen weer de geweldloze oorsprong van hun religie en wijzen zij het gebruik van geweld om hun godsdienst te verspreiden principieel af.

Aan deze drie voorbeelden zijn er vele toe te voegen. Ze maken duidelijk dat van het bestaan van een joods-christelijk-islamitische traditie geen sprake kan zijn. Dat zou in de toekomst alleen kunnen als er interpretaties van jodendom en christendom mogelijk worden die de islamitische kernbegrippen en kernwaarden in hun opvattingen weten te integreren. Of als er andersom interpretaties van de islam mogelijk worden waarin het omgekeerde het geval is. Dat zie ik de komende eeuwen niet gebeuren.

Blijft de vraag of er zoiets als een joods-christelijke traditie bestaat of zou kunnen ontstaan? De joodse en christelijke tradities van de afgelopen eeuwen verschilden fundamenteel van elkaar, maar hadden desondanks een belangrijke kern gemeen: de Hebreeuwse Bijbel (voor joden 'Tenach', voor christenen het 'Oude Testament'), al of niet in Griekse en Latijnse vertaling. De verschillen zijn volstrekt duidelijk: voor de jood is de Tora het belangrijkste heilige boek, voor de christenen is dat 'het' evangelie. Joden beleven hun relatie tot God als partnerschap, als volwassen zonen en dochters. Christenen ervaren die relatie in termen van verlossing uit eigen onbekwaamheid, als afhankelijkheid van opgroeiende kinderen van hun genadige Vader. Joden staan rechtstreeks voor God, christenen hebben in Jezus Christus een middelaar. Zo kan ik nog wel even doorgaan.
Aanvankelijk hebben al die vanzelfsprekende dogma's in het oudste christendom, in de beweging van Jezus' eerste leerlingen, niet bestaan. Zelfs de bewijsvoering ervan uit het Nieuwe Testament hangt aan zijden draadjes. Zaken als de wekelijkse rustdag, de jaarlijkse feesten, het gebed, de doop, de riten tijdens de maaltijd, zelfs een begrip als 'verzoening', ze zijn in het Nieuwe Testament allemaal eerder joods dan christelijk. Dat was de toestand in de eerste eeuw, toen het joodse 'christendom' nog een verzameling groepen binnen het jodendom was. Er heeft wel degelijk zoiets als een joods-christelijke traditie bestaan, hoewel maar kort, en in de latere christelijke kerk is deze vrijwel volledig weggeredeneerd.

Het is dus niet vreemd dat sommige christenen na de Tweede Wereldoorlog weer begonnen te spreken over de joods-christelijke traditie en de joodse wortels van het christendom herontdekten. Maar het gaat om iets heel anders dan om een 'goedmakertje', zoals Willem Breedveld onlangs in Trouw schreef.

De ontdekking van de joodse oorsprong van het christendom gaat gepaard met een paradigmaverandering: de christelijke kernverhalen worden ontdaan van het eeuwenoude stof van dogmatische interpretaties; de christelijke kernbegrippen worden gewijzigd naar hun oorspronkelijke joodse betekenissen, de christelijke kernwaarden verschuiven in de richting van de Hebreeuwse Bijbel - een proces dat al vanaf de Reformatie aan de gang is. De christelijke kerngewoonten (liturgie) ijlen nog het meeste na, maar komen sinds enkele decennia ook langzaam in beweging.

Toegegeven, het is vooral een ontwikkeling aan christelijke zijde. Het christendom kan nu eenmaal voor zijn zelfverstaan niet zonder het jodendom, het jodendom wel zonder het christendom. Maar ook voor joden is deze beweging van het christendom belangrijk.

Een christendom dat zijn joodse oorsprong serieus neemt zal zijn eeuwenlange vijandigheid tegenover het jodendom afleggen. Dat proces is na de Tweede Wereldoorlog in een stroomversnelling gekomen, niet zozeer als 'goedmakertje' voor de Holocaust, maar omdat de oprichting van de staat Israël het oude voorzienigheidsgeloof van veel christenen heeft aangetast. Voor joden is het ook van belang dat op het jodendom georiënteerde christenen niet doorslaan en zich op den duur als 'betere joden dan de joden' gaan beschouwen. Gelukkig hebben rabbijnen en andere joodse leraren die uitdaging opgepakt en reizen ze regelmatig het land rond om christenen een beter begrip van het jodendom bij te brengen. Dit alles leidt mij ertoe te spreken over de prille 'herstart' van de joods-christelijke traditie. Overigens is dat proces van toenadering al enkele eeuwen aan de gang.

De Reformatie was met haar Sola Scriptura en haar terugkeer tot de bronnen een stap in de richting van het oorspronkelijke joodse christendom. Helaas ging zij slechts terug tot de kerkvaders. Waarom niet tot de joodse evangelisten? Die stap was in de tijd van de reformatoren te groot. De kennis van het jodendom en de joodse geschiedenis was te oppervlakkig, te weinig fundamenteel. De kloof met het actuele jodendom was te groot.
Maar die stap kunnen christenen vandaag alsnog zetten, zij het niet zonder moeite. Het moderne Jezus-onderzoek toont immers aan dat wie Jezus serieus neemt, het jodendom serieus moet nemen. Jezus' joodse levensoriëntatie valt vandaag nog steeds te leren.

Bovendien heeft het jodendom een buitengewoon modern mensbeeld, dat zeer goed aansluit bij de moderne samenleving en de moderne cultuur: handelingsgerichtheid, levenslang leren, persoonlijke verantwoordelijkheid, sociale gerechtigheid, het afwijzen van bekeringsijver, het behoort al eeuwenlang tot de kern van het jodendom.

Het christendom zal dan wel zijn klassieke veren moeten afschudden en de structuur van zijn religieuze denken veranderen. Het zal de kern van zijn boodschap moeten aanpassen. Hier ligt de mogelijkheid, in mijn ogen de noodzaak, om een joods-christelijke traditie te doen herleven.

Blijft het punt van onze samenleving en cultuur. Natuurlijk is die sterk door het christendom beïnvloed, openlijk, zichtbaar, tastbaar. De joodse invloed was vaak in beslotenheid (de bibliotheek van de Statenvertalers), via omwegen (Spinoza), indirect (adviseurs, wetenschappers, literatoren). Maar zij was vele malen groter dan columnisten en historici geneigd zijn te denken.

De islam daarentegen zal zijn rol als cultuurbeïnvloeder in onze streken nog moeten bewijzen. In elk geval zet hij vandaag, meer dan jodendom en christendom doen, zijn stempel op het publieke debat. Het zijn niet alleen of niet eens zo zeer de islamieten die dat doen. We doen er als niet-islamieten flink aan mee, kennelijk omdat de vraag op het spel staat of de normen en waarden van de islam verenigbaar zijn met die van de westerse, steeds verder seculariserende cultuur.

Het jodendom en het christendom hebben de afgelopen eeuw onder het vuur gelegen van liberalen, socialisten, communisten, conservatieven, wetenschappers en vrijdenkers. Ook de islam kan daaraan niet ontkomen in onze samenleving, waarin vrijheid van godsdienst en meningsuiting heerst. Dat vuur is louterend geweest voor jodendom en christendom. Het zal dat ook voor de islam zijn. Er is dus geen reden voor een minister om de islam méér in bescherming te nemen dan andere godsdiensten en zeker niet met behulp van een ondeugdelijk construct als de joods-christelijk-islamitische traditie.

Dit artikel werd gepubliceerd in: dagblad Trouw, katern Letter & Geest van 22-09-2007; en in: Judaica Bulletin 21 nr. 1, oktober 2007.
This is the website of Peter van 't Riet