Artikelen - Nieuwe Testament

Ieder zijn eigen Jezus - Peter van 't Riet - 2002
Geza Vermes, Ieder zijn eigen Jezus, Ten Have, Baarn, 2002, 336 pag., ISBN 90 259 5306 9

Geza Vermes, de auteur van dit boek, is emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Oxford. Zijn vakgebied is de studie van joodse en christelijke geschriften uit de Oudheid, waaronder de Dode-Zeerollen, waarmee hij vanaf 1953 bezig is geweest. Ook de geschiedenis van het jodendom rond het begin van de christelijk jaartelling behoort tot zijn werkterrein. Geza Vermes werd in 1924 geboren in Hongarije als zoon van joodse ouders, die in 1931 katholiek werden. Hij bezocht katholieke scholen en studeerde in Budapest en later in Frankrijk geschiedenis en taalkunde van het Midden-Oosten. In 1953 promoveerde hij in de theologie. In 1957 kreeg hij een lectoraat aan de Universiteit van Newcastle en in 1965 werd hij hoogleraar te Oxford. In de jaren daarna begint hij het katholicisme vaarwel te zeggen. Hij verlaat de kerk in 1970 en keert terug naar het (liberale) jodendom. Sindsdien beijvert hij zich de historische waarheid over Jezus boven water te krijgen. In 1973 schreef hij het boek Jesus the Jew, tien jaar later gevolgd door Jesus and the World of Judaism. Daarin maakt hij onderscheid tussen enerzijds Jezus en zijn eigen verkondiging en anderzijds de theologische inzichten van de latere kerk.

De inhoud van het boek

In het boek Ieder zijn eigen Jezus volgt Geza Vermes in zijn zoektocht naar de historische waarheid over Jezus "de weg terug". Dat wil zeggen dat hij begint bij de latere theologische inzichten over Jezus, zoals we die aantreffen in het Evangelie van Johannes en in de brieven van Paulus. Daarna vervolgt hij zijn weg via de Handelingen der Apostelen en de synoptische evangeliën (Markus, Matteüs en Lukas) om tenslotte uit te komen bij de historische Jezus. Het boek lijkt zodoende een beetje op het afpellen van een ui, totdat de kern ervan komt bloot te liggen. Op pagina 10 formuleert Vermes een belangrijk uitgangspunt: "Een specifiek gezichtspunt is karakteristiek voor mijn bestudering van Jezus: ik beschouw het Nieuwe Testament niet als een onafhankelijke en autonome literaire compositie die losstaat van het jodendom, maar ik kijk er naar door de bril van de toenmalige joodse cultuur, de bakermat van de oudste christelijke kerk [...]. Natuurlijk, de geschriften uit het toenmalige jodendom worden door kritische nieuwtestamentici al drie eeuwen gebruikt [...]. Echter, voor hen vormde de joodse literatuur de achtergrond waar tegenover zij het Nieuwe Testament als een superieur geschrift voorstelden [...]. De procedure die ik wil verdedigen is [...] dat ik als historicus Jezus, de oudste kerk en het Nieuwe Testament beschouw als onderdeel van het jodendom van de eerste eeuw."

Jezus in het Johannes-evangelie
In het vierde evangelie wordt de bovennatuurlijke aard van Jezus benadrukt. "Het beeld van een hemelse Christus zoals dat door deze evangelist wordt getekend, weerspiegelt het laatste stadium van de metamorfosen in de opeenvolging van de veranderende beelden van Jezus in het Nieuwe Testament" (pag. 32). "De Jezus van Johannes is niet de profetische 'man Gods', iemand die leringen en voorschriften van God doorgeeft, maar Jezus is bij hem een mysterieuze onbekende, een hemels wezen in de gedaante van een mens" (pag. 37). Als 'leraar' ontleent hij zijn gezag niet aan zijn studie, maar aan zijn tekenen. Als 'profeet' is hij niet een van de profeten, maar is hij dé profeet. Als 'messias' is de band met de koninklijke afstamming (zoon van David) veel losser gemaakt dan bij de synoptici. Als 'Heer' (Grieks: kurios), d.w.z. meester/leraar, dringt zich de identificatie op met de Godsnaam (in het Hebreeuws vervangen door Adonai, wat 'mijn heer' betekent). Vermes merkt bij dat laatste op dat joden het onderscheid tussen beide betekenissen van het woord 'Heer' feilloos maken, maar dat voor heiden-christenen het onderscheid verloren ging. Ook bij de titel 'zoon van God' gaat door de innige band tussen Jezus (de zoon) en God (de vader) het onderscheid tussen beiden soms verloren in dit evangelie. Jezus wordt op veel plaatsen verhoogd tot een goddelijke status. Maar Johannes is niet consistent: op andere plaatsen blijft de Vader boven de zoon uitgaan. Deze evangelist is in de ogen van Vermes vooral een mysticus geweest (pag. 77).

De opvattingen van Paulus
Bij Paulus treffen we geen aandacht voor Jezus als de koninklijke messias. "Omdat Paulus' heidense volgelingen geen scholing hadden wat betreft de messiaanse verwachtingen van het jodendom, was Christus voor hen een verlosserfiguur. Deze zou niet als troonopvolger van David de wereld bevrijden van Gods vijanden en onderwerpen aan het goddelijk recht, maar hij zou verlossing brengen op een geheel andere manier door zijn dood en opstanding. Daarmee heeft Paulus het joodse concept van de messias verdraaid" (pag. 99). Paulus doet geen poging om Christus in de geschiedenis te verankeren. De aardse Jezus lijkt hem niet te interesseren. Wel noemt hij Jezus 'zoon van God', maar er is bij hem geen identificatie van de zoon van God met God de Vader. "Paulus is zeer uitgesproken in zijn verkondiging van een hiërarchische orde op grond waarvan Christus en God niet tot dezelfde categorie behoren. God staat boven Christus" (pag. 103). De identificatie van Christus met God, zoals we die kunnen vermoeden in het Johannes-evangelie, komt bij Paulus nog niet voor. Voor Paulus is Christus door zijn plaatsvervangend lijden en sterven voor de mensheid de overwinnaar van de zonde en de dood. Elk menselijk schepsel heeft daardoor de gelegenheid het beeld van de Zoon (het zoonschap van God) te beërven. Jezus' dood aan het kruis ligt in het verlengde van Izaäks 'offer', d.w.z. zijn vrijwillige zelfopoffering, maar nu in Jezus' geval met een uitwerking voor de hele mensheid. De redding voltrekt zich dus als een mythologisch drama (pag. 106). "Zo deelt ieder christen die zich door het geloof verbindt met de dood van Christus op mystieke wijze in zijn dood en opstanding" (pag. 110). Paulus' indeling van de geschiedenis kent twee lijnen. De eerste lijn loopt van de eerste Adam (Adam) tot de laatste Adam (Jezus). De eerste Adam bracht zonde, dood en straf in de wereld. De laatste Adam bracht opstanding en eeuwig leven. De tweede lijn is die van Mozes tot Christus. Zonde is de overtreding van een gebod (dat geldt ook al voor de eerste Adam). De wet (Mozes) vraagt om goede daden, maar leidt er niet vanzelf toe. Daardoor vermeerdert de wet de zonde (de overtreding). Alleen het geloof leidt tot een rechtvaardig leven (Abraham is daarbij het grote voorbeeld). In Christus' dood en opstanding wordt het vlees der zonde afgelegd en ontstaat er ruim baan voor het geloof zonder dat de wet nog nodig is. "Dus in tegenstelling tot de werkelijke Jezus die in de Tora van God zijn diepste bron van religieuze inspiratie vond, is Paulus' oordeel over de wet meestal kritisch" (pag. 121). "De Jezus van Paulus heeft geen aardse identiteit en hij heeft geen menselijk gezicht of karakter [...]. Paulus is op zoek naar een geestelijk-mystieke ontmoeting met de dood en opstanding van een bovenaards, onhistorisch wezen" (pag. 123).

Handelingen der Apostelen en Synoptische evangeliën
In de Handelingen der Apostelen en in de synoptische evangeliën heeft Jezus een veel aardser en joodser karakter. In Handelingen is geen invloed van Paulus' theologie te bespeuren. Het beeld van de oudste gemeente in Jeruzalem is het beeld van een joods gezelschap. "Alle discipelen waren joden, zagen zichzelf als joden, gedroegen zichzelf als joden en waren ook met hun gehele hart aanhangers van de godsdienst die ook de andere joden beleden," schrijft Vermes (pag. 173). "Als het beeld van de oude kerk in het boek Handelingen een greintje waarheid bevat, kan men met zekerheid stellen dat het idee dat Jezus de stichter van een nieuwe godsdienst was, afgescheiden van het jodendom, daar volstrekt niet bij past" (pag. 178). In de synoptische evangeliën wordt Jezus geportretteerd als leraar, genezer en geestenbezweerder. Alle titels die de synoptici voor hem gebruiken, laten zich interpreteren binnen het toenmalige jodendom. Jezus wordt beschreven als een charismatische, profetische figuur, die langs geweldloze weg het koninkrijk Gods wil realiseren. Jezus is hier het prototype van de messiaanse mens, de mens zoals die in Gods bedoeling met de wereld lag.

Het historische beeld van Jezus
Het vage gezicht van de werkelijke Jezus wordt door Vermes beschreven als dat van een charismatisch leraar die praktisch-existentieel in het leven stond in tegenstelling tot abstract-filosofisch. Hij past geheel in het Galilees-joodse milieu van zijn tijd. Andere charisatische rabbijnen uit Galilea (zoals Choni de Cirkeltrekker en Rabbi Chanina ben Dossa) vertoonden net als Jezus veel gelijkenis met de 'mannen Gods' uit het Oude Testament, zoals Elia en Elisa. Maar Jezus bracht niet alleen een levenspraktijk, hij bracht ook een (ethische) leer. Daarover citeert Vermes de joodse historicus uit het begin van de 20ste eeuw Joseph Klausner: "Jezus' ethische regels zijn zo subliem, zo kenmerkend en zo origineel qua vormgeving, dat er geen parallel is in enige andere Hebreeuwse ethische regel; evenmin is er enige parallel van de opmerkelijke kunstuiting die we in zijn gelijkenissen bezitten. De scherpzinnigheid en scherpte van zijn spreuken en zijn krachtige uitspraken dienen ertoe om op uitzonderlijke wijze ethische uitgangspunten tot algemeen goed te maken" (pag. 309). Voor mij als kritische lezer is het de vraag of dit citaat niet te veel voorbij ziet aan veel vergelijkbaar materiaal in de rabbijnse literatuur. Anderzijds maakt het duidelijk dat Jezus' leven en leer veel joodser waren dan eeuwenlang in de kerken is gedacht.

Discussie
Het lezen van een boek van Geza Vermes is voor mij iedere keer weer een feest. Met dit boek heeft Vermes een grote bijdrage geleverd aan de herbezinning op het joodse karakter van het Nieuwe Testament. Toch ontkom ik soms niet aan de indruk dat zelfs Vermes de christelijke interpretatie van woorden en teksten wel eens te snel als de juiste veronderstelt. Zo geeft hij de joodse betekenis van termen als "zoon van God", "logos" (d.i. "woord van God)" en "heilige geest" correct weer. Maar vervolgens neigt hij dan weer snel deze termen in het Johannes-evangelie van een Grieks-hellenistische lading te voorzien: goddelijkheid, incarnatie, persoon van de godheid. Hij besteed bij Johannes nauwelijks aandacht aan de overeenkomsten met de Essenen (de sekte van Qoemran) en de mogelijke polemiek tegen deze fundamentalistisch-joodse beweging uit de tijd van Jezus (zie mijn boek Het evangelie uit het leerhuis van Lazarus). Vermes beschouwt de evangeliën vooral als theologiserende geschiedschrijving. Hij heeft daarbij veel oog voor de historische context, voor parallellen met andere verschijnselen uit het jodendom in de eerste eeuw, voor taalkundige aspecten. Maar hij besteedt nauwelijks aandacht aan de evangeliën als literaire, narratieve creaties. We vinden bij hem geen analyse van de verhalen en van verhaalreeksen, geen vergelijking met verhalen en verhaalreeksen in Tenach. Ook heeft Vermes in dit boek geen oog voor het midrasj-karakter van de evangeliën. Daardoor beschrijft hij het beeld dat de evangelisten van Jezus hadden, als een getheologiseerd historisch portret. Het specifieke betoog van elke evangelist (bijvoorbeeld de messiaanse strategie die elk der evangelisten voorstond) komt niet uit de verf. Dat is jammer, want de evangelisten worden daarmee gedegradeerd tot historische beeldvertekenaars, dit in tegenstelling tot de schriftgeleerden die zij waren. Maar ondanks deze kritische kanttekeningen beveel ik het boek van Vermes aan aan een ieder die meer aan de weet wil komen over de joodse herkomst van het Nieuwe Testament.

Boekbespreking in: IKON-radio Boekenrubriek DAW, 10 november 2002. Tevens gepubliceerd in: Judaica Bulletin 16, 4, Stichting Judaica Zwolle, juli 2003
This is the website of Peter van 't Riet