Vraag&Antwoord

Vergeving (2) - Peter van 't Riet - 2015
Hoe kunnen we op een joodse wijze Jezus' woorden in Markus 2:10 interpreteren over de zoon des mensen die gezag heeft om zonden te vergeven?

Vraag : In Marcus 2:1-12 staat het verhaal van de verlamde die door het dak toegang tot Jezus krijgt. Jezus ziet het geloof van de man en zijn vier vrienden, en zegt tegen de verlamde: "Kind, je zonden worden je vergeven." De schriftgeleerden vinden dit godslastering, omdat alleen God zonden kan vergeven. Als reactie daarop zegt Jezus: "Ik zal jullie laten zien dat de mensenzoon (zoon des mensen) gezag heeft om op aarde zonden te vergeven" (vers 10). Bij Vraag&Antwoord Zoon des mensen (1) eindig je met de zin: "Maar iedereen die Tora en profeten serieus neemt, kan ook een 'zoon des mensen' zijn." Hoe is dan Jezus' reactie in Markus 2:10 te interpreteren? Wordt bedoeld dat een Tora-getrouwe Jood als het ware namens God zonden kan vergeven? Ook al zijn deze hem niet persoonlijk aangedaan?

Antwoord : De eerste keer dat er in het Evangelie van Marcus sprake is van vergeving van zonden (tegenover God), is bij de doop van Johannes in Markus 1:4 "Het geschiedde, dat Johannes doopte in de woestijn, en de doop der bekering tot vergeving van zonden predikte." Wil dat zeggen dat Johannes zelf de zonden vergaf? Ja en nee. Zonden tegenover God kunnen alleen door God vergeven worden. Maar een Tora-leraar zoals Johannes de Doper kan op basis van Tora en joodse traditie zijn leerlingen een weg wijzen waarlangs zij Gods vergeving kunnen verwerven. Als zij die weg eenmaal gaan, kan hij ook zeggen dat hun zonden hun vergeven zijn.

Ook in andere uitspraken van Jezus in het Markusevangelie vergeeft Jezus niet zelf: "Voorwaar, ik zeg jullie, dat alles aan de zonen der mensen vergeven zal worden, de zonden en de godslasteringen, zoveel als zij er ooit God mee gelasterd hebben, maar wie God gelasterd heeft in de heilige geest, die heeft geen vergeving in de wereld, maar is schuldig aan wereldomvattende zonde" (Markus 3:28-29). Merk op dat de uitdrukking "zoon des mensen" hier (in het meervoud) gebruikt wordt voor alle mensen die zich bij God en Zijn Tora hebben aangesloten.

De volgende uitspraak van Jezus bij Markus over vergeving luidt: "Hij zei tot hen: 'Jullie is gegeven het geheimenis van het koninkrijk van God, maar tot hen, die buiten staan, komt alles in gelijkenissen, zodat zij ziende zien en niet bemerken, en horende horen en niet verstaan, en zij zich nimmer bekeren en hun vergeven zal worden'" (Markus 4:11-12). Jezus zegt hier niet: "... en ik hun vergeven zal," maar "hun [door God] vergeven zal worden." Het is God die hier verondersteld wordt al of niet te vergeven. Met degenen "die buiten staan" zijn bedoeld degenen die weigeren zich in de Tora te verdiepen.

In een derde uitspraak wordt God zelfs expliciet genoemd als de vergevende partij: "En wanneer jullie staat te bidden, vergeeft dan wat je tegen iemand mocht hebben, opdat ook jullie Vader in de hemelen je overtredingen zal vergeven" (Markus 11:25). Vergeving schenken aan de medemens kan overigens alleen als die erom gevraagd heeft, maar dat wist elke joodse luisteraar in die tijd.

Deze uitspraken laten zien dat we in Markus 2 kennelijk te doen hebben met een bijzonder geval dat vooral betrekking heeft op de verlamde man. Anders gezegd, de verlamde man is de enige in het Markusevangelie tegen wie Jezus rechtstreeks zegt dat zijn zonden hem vergeven worden. Wat kan daarachter zitten?

In het Israël van die dagen brachten velen een verband aan tussen ziekte en zonde. Wie ernstig ziek was had dat vast en zeker aan een zondig leven te danken, meenden zij. Die gedachte komen we verschillende keren in de evangeliën tegen en Jezus distantieert zich daar dan van. Maar behalve deze opvatting over een oorzakelijke relatie tussen zonde en ziekte, was er ook nog een rituele relatie. Wie verlamd was kon niet deelnemen aan de offerdienst om weer met God in het reine te komen. Hoe moest zo iemand vergeving van zijn zonden krijgen? In de kring van de verlichte Farizeeën, waarmee Jezus zeer verwant was, was er echter ook een andere opvatting over vergeving van zonden ontwikkeld. Wie zich oprecht bekeert tot een leven met en volgens de Tora kan op vergeving van God rekenen. De weg daarheen loopt via Tora-leraren die de mensen helpen de weg van de Tora te vinden.

In ons verhaal is het duidelijk dat er een oprechte en krachtige wens bestond bij de verlamde en zijn vier helpers om het Tora-onderwijs van Jezus (vers 2) te kunnen volgen. Als de deur van Jezus' huis ontoegankelijk is geworden door de menigte, gaan zij zelfs door het dak naar binnen, zo groot is hun motivatie (vers 4). Het is deze intentie die in Jezus' ogen voldoende was om te zeggen dat de zonden van de man vergeven werden (vers 5). Hij zegt niet: "Mijn kind, ik vergeef je je zonden", maar hij zegt: "Kind, je zonden worden je [door God] vergeven." Het meningsverschil met de conservatieve Schriftgeleerden (Farizeeën komen in het verhaal niet voor) was nu dat zij vergeving van zonden tegenover God een zaak vonden tussen de verlamde en God zelf waar zij als Tora-leraren buiten stonden. Jezus' uitspraak: "Maar, opdat jullie mogen weten, dat de zoon des mensen gezag heeft op aarde om zonden te vergeven..." (vers 10) wil in dit verband zeggen dat het je taak is als Tora-leraar om mensen de weg te wijzen waarlangs ze weer aan Gods bedoelingen kunnen beantwoorden. Tegen een mens die die weg gaat, kun je dan ook zeggen dat zijn/haar zonden vergeven zijn, maar alleen als die weg ook inderdaad wordt gegaan.

Tot slot nog enkele opmerkingen. Ten eerste heeft het verhaal ook een sterke symbolische component. Zondegevoel is iets dat een mens psychisch kan verlammen. Jezus leert dat te doorbreken door Tora te studeren en te praktiseren. Ten tweede is dit verhaal geschreven met de verwoesting van Jeruzalem en de tempel op de achtergrond (zie Marcus 13). In de jaren na 70 CJ werd de verlichte farizese opvatting dat bekering tot een rechtvaardig leven volgens de beginselen van de Tora voldoende was om in de rechte verhouding tot God te kunnen staan, steeds actueler. De offerdienst was er immers niet meer. Jezus' leer en levenspraktijk sluiten hier geheel bij aan.

Samengevat: Elke Tora-getrouwe mens (zoon des mensen), jood of niet-jood, kan zijn/haar medemens de weg naar vergeving van zonden wijzen. De betrokkene zal die weg wel zelf moeten gaan, waarna op Gods vergeving gerekend kan worden.


This is the website of Peter van 't Riet