Artikelen - Nieuwe Testament

Midrasj-paradigma als oplossing voor de hemelvaart - Peter van 't Riet - 1997
Geweigerd door TROUW, gepubliceerd op deze website

Met veel waardering las ik de reactie van Van Veluw in Podium (27 mei 1997) op mijn bijdrage van 17 mei, waarin ik weer had gereageerd op zijn bijdrage van 7 mei. Het bredere wetenschapstheoretische kader van zijn gedachtengang is daardoor helderder geworden en met genoegen constateer ik dat wij ondanks onze meningsverschillen genoeg gemeen hebben om de discussie nog even voort te zetten.

Nu zijn de ontwikkelingen in de wetenschapstheorie (Van Veluw noemt o.a. Kuhn en Lakatos) ook mij onbekend, maar mijn problemen met Van Veluw's benadering van opstanding en hemelvaart nemen daardoor niet af. Het gebrek aan zekerheid over het bestaan van een fysische realiteit (Van Veluw, 27 mei) is theoretisch interessant, maar heeft uit oogpunt van handelingsmogelijkheden weinig te betekenen (Van Veluw noemt dit als een van de criteria voor de wetenschappelijke houdbaarheid van een theorie). En om die fysische realiteit van opstanding en hemelvaart ging het hem tenslotte (Van Veluw, 7 mei).

Natuurlijk leven we vandaag niet meer met een mechanistisch wereldbeeld, waarin alle gebeurtenissen plaatsvinden volgens de ijzeren wetten van oorzaak en gevolg. Wetenschappelijk kunnen we vandaag de fysische werkelijkheid alleen recht doen als we ervan uitgaan dat alle gebeurtenissen zich voordoen met een zekere mate van waarschijnlijkheid. Ons wereldbeeld is probabilistisch geworden, gestoeld op de wiskundige leer der waarschijnlijkheid. In die benadering worden theorie?n niet langer geverifieerd of gefalsificeerd, maar al of niet geconfirmeerd, d.w.z. bevestigd of verworpen op grond van statistische toetsing van hypothesen.

De consequentie van dit wereldbeeld is dat een lichamelijke opstanding uit de doden en een lichamelijke hemelvaart weliswaar niet onmogelijk, maar nog steeds wel uiterst onwaarschijnlijk zijn. Er is dus een zekere kans dat een menselijk lichaam zich spontaan een meter boven de aarde verheft als alle lichaamsmoleculen zich op een zelfde moment van de aarde af bewegen. Maar deze kans is zo klein dat bij wijze van spreken de krachtigste computer ter wereld haar in een mensenleven niet berekenen kan. Een theologie die tracht door deze onooglijke gaatjes van de moderne natuurkunde heen te kruipen, is als een mens in een wervelstorm die zich vasthoudt aan een strohalm.

Vandaar wellicht dat de wijsgerige theologie de fysische realiteit van bijbelse wonderverhalen tracht te verklaren door aannames over een niet-fysisch-waarneembare werkelijkheid, zoals die van een vierde of vijfde dimensie. Hier loopt zij echter tegen een paradox aan, want hoe kan men de betwijfelde fysische realiteit van een bijbelverhaal aannemelijk maken met een beroep op een gedachtenconstructie (zoals de meerdimensionale ruimte), waarvan de fysische realiteit eveneens niet vast staat? Mijn conclusie is daarom dat we met een onoplosbaar dilemma blijven zitten: vanuit de natuurkundige theorie zijn de lichamelijke opstanding en hemelvaart niet te onderbouwen, vanuit elke niet-natuurkundige theorie evenmin. Daarmee verliezen bijbelverhalen in de ogen van velen aan betekenis: het kind wordt dan met het badwater weggegooid, zoals Van Veluw terecht formuleert. Maar dat is beslist geen noodzakelijke consequentie van dit dilemma. Mijn voorstel is dan ook het probleem van bijbelse wonderverhalen op een andere wijze op te lossen.

De door Van Veluw genoemde joods-amerikaanse wetenschapshistoricus Thomas S. Kuhn heeft met zijn werk laten zien dat de voortgang van een wetenschap soms eeuwen lang stagneert, omdat men vasthoudt aan een bepaald paradigma dat men weigert ter discussie te stellen. Dat de aarde plat was en de zon om de aarde draaide, was bijvoorbeeld eeuwenlang zo'n paradigma. Datzelfde geldt nu voor de Nieuw-Testamentische wetenschap waarin sinds eeuwen het "alles-is-waar-gebeurd"-paradigma gangbaar was, en waarin sinds de vorige eeuw het paradigma van de historische kritiek nog steeds sterk van invloed is. Het eerste paradigma leidt echter tot wetenschappelijke ongerijmdheden, terwijl het tweede paradigma de evangeli?n degradeert tot slechte literatuur of onbetrouwbare wetenschap. Voor de exegese van de evangeli?n is er daarom een paradigma-verandering nodig. Evangeli?n kunnen beter worden gelezen als een bepaalde vorm van midrasj, d.w.z. actualiserende joodse uitleg van de Hebreeuwse Bijbel. In diverse publicaties heb ik laten zien dat het puzzel-oplossend vermogen van dit paradigma zeer hoog is (nog een door Van Veluw genoemd criterium voor de wetenschappelijkheid van een theorie). Een midrasj is geen verslag van historische feiten, maar een zingevingsverhaal opgesteld in de typische beeldtaal van de Hebreeuwse Bijbel en van het oude, schriftgeleerde jodendom.

Aanvaarden we dit midrasj-paradigma met het daarbij behorende joodse gedachtengoed, dan is het bovengeschetste lichamelijkheidsdilemma niet opgelost, maar verliest het wel veel van zijn betekenis. Voor de hemel, de opstanding der doden, het leven na dit leven en wat dies meer zij, geldt dan de uitspraak van rabbi Chanina: "Alle dingen zijn in de hand van de EEUWIGE, behalve het respect voor de EEUWIGE". Met andere woorden, we hoeven ons niet druk te maken over werkelijkheden buiten onze aardse realiteit. Maar of wij ons in deze aardse werkelijkheid met ons gedrag iets aantrekken van de Heilige, Hij zij geprezen, dat is de kwestie waar het op aankomt.

Nog een enkel voorbeeld tenslotte om het midrasj-paradigma te illustreren. In mijn vorige bijdrage (17 mei) wees ik op de Elia-achtergrond bij het hemelvaartverhaal van Lukas. De evangelist Matte?s echter kent helemaal geen hemelvaart. Benadrukt Lukas dat de discipelen na Jezus' opstanding Jeruzalem niet mochten verlaten tot aan de hemelvaart, bij Matte?s krijgen zij daarentegen de opdracht naar Galilea terug te keren (Mat. 28). Dat doen zij ook en zij ontmoeten Jezus "op de berg waar Jezus voor hen orde op zaken gesteld had". Hiermee is zonder twijfel de berg van de bergrede bedoeld, die alleen in het Matte?s-evangelie voorkomt (Matte?s 5). In Zonder Tora leest niemand wel (W.J. Barnard en P. van 't Riet, Kok, Kampen, 1986) heb ik uiteengezet dat Matte?s Jezus consequent als een Mozes-figuur portretteert. De bergrede is een parallel van de wetgeving in Exodus, de berg is een parallel van de berg Sinai. Ook Mozes' levenseinde vindt plaats op een berg. Met dit slot van zijn evangelie wil Matte?s zeggen: nu Jezus er niet meer is, kunt je hem alleen nog ontmoeten (niet fysisch, maar 'theologisch') als je je leven baseert op de bergrede. Dan eindigt het Matte?s-evangelie zonder dat er sprake is van een hemelvaart, want hemelvaart past nu eenmaal niet bij het levenseinde van een Mozes-figuur. Zoals je Mozes kunt ontmoeten door Tora te doen, zo kun je (volgens Matte?s) Jezus ontmoeten door Tora te doen in de geest van de bergrede.

Hemelvaart is dus zelfs in de evangeli?n geen onomstotelijk gegeven, maar een typisch Lukaanse midrasj, die niet past bij het Matte?s-evangelie. Tegen de achtergrond van deze midrasj-discussie tussen de evangelisten vervaagt het dogmatische probleem over de historiciteit van het hemelvaartverhaal. Het midrasj-paradigma maakt de hemelvaart tot onderwerp van een geloofsdiscussie die al begon bij de evangelisten zelf. Daar hadden zij geen vierde dimensie bij nodig.

Artikel gepubliceerd op deze website, juni 1997.
This is the website of Peter van 't Riet